119
waardoor men eene vermeerdering erlangt van f
9,224.56
namelijk langs het Kanaal
visscherij daarin verpacht
vermelden.
Het toezigt op de visscherij dat toevertrouwd is aan
dezelfde personen, die met dat op de jagt belast zijn, schijnt
naar behooren te zijn uitgeoefend.
en de Loosduinsche vaart, was de
en overigens valt hierover niets te
De opgaven hiertoe betrekkelijk worden gevonden in het
Verslag, rakende den toestand van handel en nijverheid der
Gemeente 's Gravenhage over 1860door de Kamer van
Koophandel en Fabrieken alhier aan ons medegedeeld en als
Bijlage lett. Q achter dit Verslag gevoegd. Op het voet
spoor van vroegere werslagen willen wij evenwel die opgaven
hier aanhalen en vergelijken met die over 1859, ten einde
den staat van Scheveningen ten opzigte der visscherij eenig-
zins te kunnen nagaan.
De visschersvloot te Scheveningenwelke in 1859 130
pinken telde en met 1160 koppen bemand was, bestond in
dit jaar uit 127 vaartuigenbemand met 1026 koppen
zijnde omtrent het getal booten geene opgave gedaan.
Ofschoon dus de vloot minder vaartuigen bevatte en ook
de vangst minder in hoeveelheid was dan in het vorig jaar,
bedroeg de besomming meer.
In 1859 werden gevangen 19,566,000 stuks haring,
terwijl de vangst in 1860 beliep 16,075,000 n n
benevens 270 tonnen haring,
tegenover 1,310 in 1859.
De besomming daarentegen, die in 1859 heeft bedragen
de toen reeds belangrijke somma van f 327,377.94
bragt nu op- 336,602.50
d. VISSCHERIJ BUITENGAATS.