101
tot voortdurende vermindering der subsidiën de zoo zeer
en de daar
van de Kerke-
van de daarin
de inlichtingen
het einde van dit
wenschelijke zelfstandigheid der Armbesturen
voor gevorderde toeneming der liefdadigheid
lijke Gemeenten kan verkregen worden.
Gaarne doen wij hulde aan de medewerking, welke tot
bereiking van dat doel door de Armbesturen in het alge
meen wordt verleendeveneens als aan de spaarzaamheid
en orde, door hen in hunne administration betracht. Wij
voegen als Bijlage lett. Q achter dit Verslag de tabellen,
welke overeenkomstig de resolutie van Heeren Gedeputeerde
Staten van Zuid-Holland van den 30sten April 1856, n°. 4
[Provinciaal blad n". 52), betreffende de statistiek van het
Armwezen, jaarlijks aan het Gouvernement moeten inge
zonden worden en wij verwijzen U naar die tabellen, ter
beoordeeling van den toestand der erkende instellingen van
weldadigheidook van die welke niet door de Gemeente
zijn gesubsidieerd, overtuigd dat de kennis
voorkomende cijfers, met inachtneming van
door ons bij de statistieke opgaven aan
Hoofdstuk gegevenU de overtuiging zal schenken dat
ook ten dien opzigte reden bestond om den Staat van het
Armwezen in deze Gemeente over het afgeloopen jaar niet
ongunstig te noemen.
Alvorens verder te gaan, moeten wij Uwe aandacht nog
vestigen op de verhouding van de Armeninrigting als in
stelling van weldadigheid. Reeds van het begin der invoe
ring der Armenwet van den 28sten Junij 1854 bestond er
verschil van gevoelen over die verhouding, omdat aan den
eenen kant het denkbeeld ingang vond, dat de Armeninrig
ting als eene instelling ter voorkoming van armoede niet ge
heel onder de instellingen, bedoeld bij art. 2behoorde, terwijl
aan de andere zijde onzekerheid bleef bestaan of deze instel
ling te rangschikken was onder lett. a of onder lett. c van
art. 2 der Wet. Hieromtrent moest eene beslissing volgen