134 de en begeerd hebben met de opheffing te wachten tot na wettelijke regeling dier aangelegenheid. Alleen ten opzigte van den beurtschipper op Alkmaar hebben wij gemeend de toekenning der gewone voordeelen te moeten weigeren omdat die schipper sints geruimen tijd reeds het varen op bepaalde dagen had nagelaten. De regeling der pakschuiten-beurt- en marktveren heeft derhalve in eene gewenschte orde plaats gehad, en voor zoo veel wij na de korte ondervinding van naauwelijks één jaar mogen oordeelenbeantwoordt zij volkomen aan de verwachting. De Delftsche en Leijdsche volkschuitenveren zijn voor- loopig op den bestaanden voet in stand gehouden; krach tens de daartoe van Heeren Gedeputeerde Staten van Zuid- IIoil and, overeenkomstig art. 121 der Gemeentewet, bekomen magtiging, hebben wij na kennisgeving aan de Gemeente besturen van Delft en Leijden, dat door U eene nieuwe regeling dezer inrigtingen verlangd wordtde Raads-Com- missiewelke den 13den Maart 1860 werd benoemd ver zocht om de reglementen dezer schuitenveren te herzien en nieuwe verordeningen daarvoor te ontwerpen. De daaraan verbonden moeijelijkheden hebben waarschijnlijk die Commissie tot nog toe belet aan dit verzoek een volledig gevolg te geven. Dej genoemde volkschuitenveren voorzagen voldoende in de behoefte en de bediening daarvan heeft geene aanleiding tot klagten gegeven. In den loop van dit jaar werd aan W. F. van Heusden, voor zoo veel noodig, vergund om tegen het volgende zomersaizoen eene schuitendienst aan te leggen tusschen 's Graven! age en Scheveningenop den- zelfden voet als waarop de vergunning op nieuw aan de Delftsche veerschippers verleend werd. Het door die schip pers gedurende den zomer van 1861 bediende schuitenveer tusschen 's Gravenhage en Scheveningen leverde bij voort during een aangenaam en min kostbaar middel van vervoer

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1861 | | pagina 140