1(5
voor de daarstelling van een Museum van geschied- en
oudheidkundige voorwerpen in betrekking tot deze Gemeente,
twee bovenlocalen van het Raadhuis beschikbaar te stellen.
Deze zaak evenwel eerst in 1862 afgedaan zijnde, behoort
zij minder in dit Verslag te huis en zullen wij derhalve
hare bespreking thans eindigen met voorloopige dankzegging
aan de gemelde Vereeniging voor hare betoonde belangstel
ling in hetgeen onze Gemeente betreft.
Ten aanzien der begraafplaatsen in deze Gemeente, zijnde:
de Burgerlijke begraafplaats;
de Roomsch Catholieke begraafplaats;
de Israëlitische begraafplaats, en
de begraafplaats Ter Navolging,
hebben wij geene bijzonderheden te vermelden. Niet alleen
■werden bij ons geene klagten over deze inrigtingen inge-
bragt, maar wij mogten integendeel vernemen, dat zij zich
in eenen goeden staat van onderhoud bevindendat de dienst
overal geregeld wordt waargenomen en dat bij het begraven
steeds die orde heerschtwelke op deze plaatsen zoo bij
zonder wordt vereischt.
Deze algemeene verklaring kunnen wij ook meer in het
bijzonder ten aanzien onzer eigene begraafplaats afleggen.
Het Reglement op het begraven van den 15den Maart 1830
blijft nog voortdurend het eenige rigtsnoer, waarnaar het
toezigt op het begraven in deze Gemeente wordt uitgeoefend
en volgens hetwelk de regten en retributiën voor de Bur
gerlijke begraafplaats geheven worden. De beslissing omtrent
de voordragt van den Gemeenteraad tot wijziging dier
regten, op welker goedkeuring de regeling dezer aangele
genheid moet wachten, werd laatstelijk verdaagd tot den
31sten Augustus 1862, bij Koninklijk besluit van den
20sten September 1861, n°. 41.
BEGRAAFPLAATSEN.