26
eenen kennelijken invloed uitoefent op dit middel van be
lasting.
Het middel op liet buitenlandsch gedisteleerd en dat op
liet brandhoutbleven onder de raming. Wat het eerste
betreft moet in het oog worden gehouden dat de opbrengst
der opcenten en die van het eigen middel op het gediste
leerd bij het overzigt der belastingen niet af te scheiden
zijn omdat de restitutiën welke bij uitvoer van gediste
leerd verleend wordenvan het eigen middel worden afge
trokken en derhalve het hooger cijfer der opbrengst van de
opcenten dikwijls een lager cijfer voor die van het eigen
middel kan te weeg brengen zoo zelfs datgelijk bij het
binnenlandsch gedisteleerd het geval ishet eigen middel
geheel door de restitutie wordt te niet gedaan. De belas
ting op het brandhout daarentegen heeft inderdaad minder
opgebragt en wij zijn geneigd dit toe te schrijven aan een
afnemend gebruik van brandhout in het algemeen in 1860
bragt deze belasting de somma van f 11,203.25 op en in
1861 slechts f 13,857.1-5^ een bedrag dat wel niet veel
minder is, maar dat toch, bij de zekerheid dat het stelsel
van cubering goed wordt toegepast en hier aan geene ont
duiking kan worden gedachtde meening van vermindering
in gebruik eenigermate wettigt.
De opbrengst der belastingen op het geslagtden turf
en den wijn overtreft de raming niet in die mate dat men
naar oorzaken voor die hoogere opbrengst behoeft uit te
zien dit is daarentegen wel het geval bij de belasting op
de steenkolen, doch bij vergelijking van het rendement der
steenkolenbelasting in 1861 met dat in 1860 ontwaart men
dat het groot verschil tusschen opbrengst en raming hier
meer moet toegeschreven worden aan het lager cijfer der
laatste dan aan het buitengewone der eerste. Ten overvloede
meenen wij verder te kunnen verwijzen naar hetgeen door
ons ten dezen aanzien in het vorig Verslagpag. 26is