36
waarvan
meubelen
en
een verlies van
sluiten, want tusschen den Isten April en den Isten Mei waren
nog vele betalingen te doen, waarvan eenige U reeds bekend
zijn door Uw besluit van den Isten April 1862, betreffende
de af- en overschrijvingen op de dienst van 1861; wij meenen
zelfs den toestand onzer financiën zeer gunstig te mogen noe
men, wanneer het batig saldo der Rekening van het afgeloopen
jaar slechts eenigzins grooter blijft, dan waarop gerekend is ter
dekking van de Begrooting voor 1862, en het dus ten dien
aanzien tot geene teleurstelling leidt, want dan heeft de Ge
meente al de straks opgenoemde buitengewone werken bekos
tigd uit hare gewone middelenzonder daarvoor meer te
hebben te gelde gemaakt dan eene inschrijving van ƒ63,500
2j pCt. Nat. Werk. Schuld en de belegging te hebben nage
laten van meer dan f 16,063.30, zijnde het bedrag van de
gelden, in de Gemeentekas gekomen door verkoop van eigen
dommen en bestemd om te worden belegd, zonder dat daarvan
tot het bedoelde einde werd gebruik gemaakt.
Ten gevolge van den maatregelvan geenszins bezittingen
te verkoopen dan wanneer dit hoog noodig is, werd voor de
dienst van 1861 slechts te gelde gemaakt, voor een nomi
naal bedrag van f 133,700 2| pCt. Nat. Werk. Schuld,
het grootste gedeelte, nl. f 70,200 heeft gestrekt
voor den aankoop van meubelen en goederen voor de Bad-
inrigting te Scheveningenen derhalve meer als eene ver
andering dan als een verlies van bezit is te beschouwen.
Het kapitaal der Gemeente, hetwelk op den Isten Januarij
1861 bedroeg 'f 762,200 2| pCt. Nat. Werk. Schuld (in
het Verslag van 1860 abusivelijk vermeld ƒ760,900), bestond
op den 31sten December 1861 uit eene nominale Inschrij
ving van f 652,100 2£ pCt.welke men, naar mate van den
bloei der Badinrigting te Scheveningen, weder telken jare
met een gedeelte van het daarvoor aangewende kapitaal zal
zien vermeerderen.
Wij mogen van de bespreking der Gemeentefinanciën niet