132 f 23,275.19 dus minder en alzoo meer Die aan verschen visch bedroeg' in het vorig jaar de som van en in 1862 342,293.90 - 337,225.00 den haring, die in 1861 heelt 343,341.07 - 366,616.26 f 5,068.90 In het geheel heeft derhalve de besomming weder eene som van f 18,206.29 meer opgebragt, dan in het vorig jaar: een resultaat, waarover wij te meer reden hebben ons te verheugen, omdat met den voor- of achteruitgang der visscherij de bedrijven, die daarvan afhangen, bloeijen of kwijnen en de stand van dezen tak van bestaan dus een aanmerkelijken invloed uitoefent op de welvaart van Scheveningen. Wij gelooven daarom ook te kunnen zeggen, dat Scheveningen in het afgeloopen jaar is voor uitgegaan, en dat de visscherij daartoe de hand geleend heeft aan alles, wat in verband staat tot de badplaats en het oord, waarhenen duizenden zich begeven tot uit spanning en genot. De betrekking van Waterschout, waarvan wij in het vorig Verslag melding maakten, is feitelijk doch niet wettelijk vervallen, omdat men te Scheveningen begrepen heeft geene inmengingvan welke zijde ookte behoeven om bij het aanmonsteren van zeelieden voor de vis- schersvloot de noodige orde en regelmatigheid te hand haven. jaren, en dientengevolge heeft men niet die voordeelen van de overvloedige haringvangst getrokken, welke daaruit anders hadden moeten voortvloeijen. De besomming wegens opgeleverd de som van bragt in 1862 op

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1862 | | pagina 136