al voldaan als er maar eene middelmatige kennis van liet nood-
zaaklijke is opgedaanvoor de meer gegoeden is dit op verre na
niet voldoende en moet het onderwijs meer omvatten, uitge-
breider en dikwijls grondiger zijn.
Ten anderen is de wijze, waarop Uwe Commissie uit den aard
der zaak werken moet, daartoe een hinderpaal. Bij het groot
getal scholenen de werkzaamheden of ambtsbetrekkingen der
Leden in liet maatschappelijk leven kan het niet gevorderd
worden dat de geheele Commissie al de scholen twee malen in
het jaar bezoekeen wordt dus in de onderscheidene wijken of
afdeelingen het toezigt door subcommissiën uitgeoefend.
Mag nu al deze of gene der leden nu en dan ook scholen
buiten zijne wijk of afdeeling bezoeken, in den regel heeft dit
geen plaats en het gevolg daarvan moet noodwendig zijn, dat er
slechts door enkele leden over enkele scholen kan worden geoor
deeld, en niet door allen over alle, hetgeen toch moest ge
schieden wanneer aan het doel der Circulaire zoude worden
beantwoordeene vergelijking namelijk van den staat van het
onderwijs op de openbare en bijzondere scholen.
Een derde punt van bezwaar kan geacht worden gelegen te
zijn in de verhouding waarin het staatstoezigt staat tot de bij
zondere scholenin tegenstelling met dat tot de openbare. Is
dit toezigt voor de laatste meer daadwerkelijk en onmiddellijk
tegenover de eerste is de houding meer negatief dan positiefhet
is meer toezien dat niets geschiede strijdig met de Wet.
In het vorig verslag gaf de Plaatselijke Schoolcommissie te
kennen, dat zij, naar aanleiding der Circulaire van den Minister
van Justitie van den 19den Maart 1861, n°. 106, de school in
het huis van Burgerlijke en Militaire verzekering alhier had aan
gemerkt als niet meer onder haar toezigt te behooren. Die Cir
culaire ondertusschen heeft aanleiding gegeven tot verschillende
beschouwingenen volgens het arrest van den Hoogen Baad der
Nederlanden van den 21sten October 1862, zou de Wet van den
13den Augustus 1857 op het lager onderwijs wel degelijk op die
scholen van toepassing zijn {Weekbl. van hei Regtn". 2426,
2431). Na deze beslissing van het hoogste regterlijk Collegie,
vermeende de Plaatselijke Schoolcommissie aan den onderwijzer
der genoemde school weder eene tabel te moeten zenden. Die
tabel is door den hoofdonderwijzer ingevuld met te kennengeven
evenwel, dat die school, naar het oordeel der daarover gestelde