55
2°.
Riolen.
Wij hebben dit jaar aanleiding, over het onderwerp
riolen een uitvoerig rapport te gevenomdat ten dien
aanzien in 1862 meer dan gewoonlijk heeft plaats gehad.
Allereerst toch vestigen wij Uwe aandacht op de over
kluizing der open gedeelten van de beek in het Koord
einde en het daarstellen eener afwatering door die beek
(welke door het leggen eener afzonderlijke waterleiding
als zoodanig vervallen was) naar de Gingelgrachtterwijl
eene vertakking van de waterleiding als middel tot spuijing
op het nieuw ingerigte riool is gebragt. Wij gelooven
dat de goede werking zoowel van de waterleiding als van
de inrigting van het riool de bezwaren zal hebben op
gelost, welke daartegen van vele zijden waren ingebragt.
Aan dit werk sluit zich eigenaardig aan het leggen
van een riool, ter vervanging van de oude beek in het
Achterom: een werk, dat reeds vele jaren gewenscht
wasmaar waartegen zulke schijnbaar onoverkomelijke
bezwaren bestonden, dat men er noode toe overging.
Toch heeft de ondervinding de uitvoerlijkheid dezer onder
zullen kunnen vereenigen, omdat dat gedeelte van het
Spui, wanneer de trottoirs zullen gelegd en de bestrating
in orde zal zijn, van eene vuile, onaanzienlijke gracht
eene breede schoone straat zal zijn geworden.
Ten aanzien van het onderhoud der grachten, hebben
wij niets bijzonders te vermelden, dan dat wij geene
reden hebben ons te beklagen over de vereeniging van
dat onderhoud met de ophaling van asch en vuilnis en
de daarbij behoorende werkzaamheden, omdat die ver
eeniging blijkt in het belang van de openbare dienst te
zijn en het natuurlijk voor het Gemeentebestuur gemak
kelijker is met een dan met meer aannemers te doen te
hebben.