68 1 jongeling 226 71 lotelingen. kunnen plaats hebben met Daarentegen traden voor zich zeil op 48 bij plaatsvervanging en bij nommerverwisseling 12 3 21 87 62 Tot de dienst werden alzoo 71 jongelingen aangewezen, wier inlijving in den jare 1862 moest plaats hebben. Die inlijving heeft evenwel om verschillende redenen niet 8 lotelingen. Evenwel werden, krachtens de overgangsbepalingen der gemelde Wet van den 19den Augustus 1861uit de eerste klasse van het jaar 1861 een aantal van 64 lotelingen ingelijfd, namelijk zij, die in dat jaar voor een jaarwaren vrijgesteld en die, dewijl zij hun twintigste levensjaar nog niet volbragt hadden, bij het vervallen hunner onder de vorige Wet bestaande vrijstellingen, voor de dienst waren aangewezen. Van deze 64 lotelingen zijn er drie bij de Zeemilitie ingelijfd. Het getal dergenen, die, als tot de 1ste klasse der ligting van 1861 behoorende, onder de werking der nieuwe Wet moesten worden onderzocht, bedroeg 297. Hiervan werden vrijgesteld: 29 jongelingen wegens gebrek aan lengtemaat; 26 ligchaamsgebrekenook bij het nader onderzoek bij Gedeputeerde Staten gebleken als eenige zoons; in dienst bij de land- of zeemagt, en wegens de militaire dienst van broeders of van dezer plaatsvervangersterwijl van de dienst der militie werd uitge sloten.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1862 | | pagina 74