135 ongunstig te zijn geweest, althans hare geldelijke uit komsten overtroffen verreweg die des vorigen jaarsalleen de beugvisscherijdie nu slechts met 12 booten werd uitgeoefend, nam weder af en moet bijna als mislukt be schouwd worden. Koesterden wij volgens het vorig Verslag toen de hoop dat het vraagstuk der zeehaven te Scheveningen eene spoedige oplossing mogt te gemoet gaan, die verwachting werd in 1864 geenzins beschaamd, daar de stap, dien wij ten dezen aanzien voorwaarts gedaan hebben, ons nader tot de verwezenlijking van dat plan heeft gebragt als wij hadden durven verwachten. De gedane aanvragen om concessie voor den aanleg eener zeehaven te Sche veningen werden, zoo als U bekend is, den Gemeente raad door het Ministerie van Binnenlandsche Zaken ter kennisneming en beoordeeling toegezondenmet de vraag of, wanneer het Rijk daarvoor in drie jaren een subsidie van ƒ750,000 en de Provincie een van 300,000 toestond ook de Gemeente van hare zijde genegen zou zijn 750,000 bij te dragen. Op de toestemmende beantwoording dier vraagheeft ook de Provincie Zmd-Holland het verlangde subsidie toegezegd en sedert is deze zaak zóóver gevor derd, dat men het verleenen der bedoelde concessie, waaraan de aansluiting aan het Europesche spoorwegnet verbonden is, met grond spoedig mag te gemoet zien. Deze hoogstgewigtige omstandigheid, waaraan voor onze Gemeente in het algemeen en Scheveningen in het bijzonder zooveel gelegen is, opent voor de visscherij vooral eene schoone toekomst, waarvoor naar onze mee- ning het toegezegde subsidie geen te groote opoffering van de zijde der Gemeente zal zijn.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1864 | | pagina 141