143 alleen ten aanzien van het Leydsche schuitenveer hebben wij mede te deelen, dat in het laatst van 1864 de eenige veerschipper, die daaraan was verbonden, overleden is en dat wij die betrekking niet vervuld hebben, omdat eene regeling van dat veer steeds hangende was. Wij hebben daaruit aanleiding genomenom de Commissie voor de Huishoudelijke Verordeningen te verzoeken, die regeling nu zoo spoedig mogelijk voor te bereiden. De voordeelenwelke krachtens de Verordening van den 16den October 1860 verleend worden aan hen, die zich verbinden op vaste tijden te varen, werden door ons toegekend aan de navolgende personen aan P. Sillevis voor het veer van ’s Gravenhage op Dordrechtin plaats van wijlen zijn vader L. Sillevis aan W. van der Wateren voor dat van ’s Gravenhage op Haarlem aan de Wed. J. Planije en Zonen, als voren; aan Tiieododus Stigter voor het veer tusschen ’s Gra venhage en Gouda; aan Adrianus van der Marel voor dat tusschen hiel en Maassluis, ter vervanging van C. van der Marel, op zijn verzoek ontslagen aan D. Hoogenraad als vaste schipper tusschen ’s Gra venhage en Rotterdam, ter vervanging van A. van Om meren, die op zijn verzeek eervol ontslagen werd; aan A. Schorrel voor het veer tusschen Gravenhage en Heusden, in plaats van W. Neef; aan C. Kortekaas als vaste schipper tusschen deze Gemeente en Rotterdamen aan Teunis Bosch voor het veer tusschen 's Graven hage en Zwolle, ter vervanging van de Wed. Jan Boxem; terwijl daarentegen die voordeelen weder zijn vervallen verklaard voor den schipper C. Stam, varende in het veer tusschen ’s Gravenhage en Gorinchem.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1864 | | pagina 149