118
Onderwijs, waaromtrent wij vermeenen te mogen
verwijzen naar het vorige Hoofdstuk en vooral naar
de staten der scholen voor lager onderwijs, hier
achter als Bijlagen Q en R opgenomenomdat men
de opgaven vervat zijn in Bijlage X, maar houden ons
toch overtuigd dat het bewijs van den vooruitgang in den
toestand van het Armwezenook op grond dier cijfers
niet moeijelijk zou te leveren zijn.
Overgaande tot de opgaaf der hoofdoorzaken van dien voor
uitgang van het armwezengelooven wij als zoodanig te
mogen vermelden de algemeene welvaart, die onze Gemeente
geniet, en waarvan de invloed op alle standen weldadig
werken moetdie welvaart verschaft op zichzelf aan velen
levensonderhoud en van haar gaat uit de gelegenheid, die
hier steeds gevonden wordt, om ruimschoots werk te be
komen. Arbeid blijkt ook weer in onze Gemeente de
natuurlijke bestrijder van armoede te wezen, en hoeveel
te meer werk en werkzaamheid er bestaan zullen, zooveel
te minder armoede zal er gevonden worden. Wij willen
daarom evenwel niet over het hoofd zien dat andere oor
zaken ook waarschijnlijk hebben medegewerkt tot den
zoo gezegenden toestand van het armwezen, zoo als daar
zijnhet zachte van den winter in de maanden November
en Decemberhet middelmatige der broodprijzende
gunstige invloed van opvoeding en onderwijs enz. enz.;
maar boven dat alles staan de voordeclen van den arbeid,
die wij hopen dat in onze Gemeente zoo veel mogelijk
zullen behouden blijven.
De opgave van al de middelen, zoo gewone als buiten
gewone, tot leniging en vermindering der armoede alhier
in 1865 aangewend, zou ons te ver leiden, maar wij
willen trachten die middelen onder eenige rubrieken te
brengen, als:
a.