i I de B. BU1TENLANDSCH. voor B B 3018 te zamen 746 1516 het zuidelijk gedeelte der Gemeente, en mindere aanvoer op rekening komt van de alhier gevestigde reederijen voor de de heeren Huygens en Hardenberg, C. J. Jut en C°.zoo mede van de schooners, varende voor rekening van de heeren L. van der Hilst en C°. en van den heer J. J. van den Berg zijn geene bijzonderheden ter onzer kennis gekomen. Wij moeten ons derhalve bepalen tot de vermelding dat, blijkens de opgaven in het Jaarboekje «Neerlands vloot en reederijen voor 1868 in de vaart zijn voor rekening van de heeren Huygens en Hardenberg 1 bark, metende756 tonnen. 1 B terwijl in aanbouw is 1 driemastermetende 's Gravenhagedie oorzaak is dat geen vaartuig met staande mast hier kan binnenkomen, en die tevens een groot beletsel is voor de steeds toenemende stoombootvaart 4°. door het gemis aan eene geschikte ligplaats voor stoom- booten en vaartuigen. Maar niet minder luide zijn de klagten over de voortdurende heffing van het Havengeld dat, wat het bedrag betreft, in geen verhouding staat tot de heffing in andere aanzienlijke gemeenten en waarvan de druk levendiger wordt gevoeld sedert de afschaffing van het kade- en liggeld. Deze heffing schijnt bovendien niet te worden geregtvaardigd door hare opbrengst, na aftrek der kosten van invordering. In het belang der scheepvaart herhalen wij den wensch, reeds vroeger zoo menigmaal uitgesprokendat het Gemeentebestuur moge medewerken tot spoedige opheffing van deze bezwaren. In 1867 werd havengeld geheven van 33413 vaartuigenzijnde 4326 minder dan in het daaraan voorafgaande jaar. Dit ver schil is toe te schrijven aan den minderen aanvoer: van materialen, ten gevolge der gedeeltelijke staking van den aanbouw vooral in van turf, waarvan den natten zomer. Ten aanzien van groote vaart van

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1867 | | pagina 245