Aan de Tweede Kamer der Staten-Gener aal.
van den volgenden inhoud:
2°. Door de Kamer van Nijmegen werd aan den Heer Minister
van Koloniën ingediend een adreshoudende klagten over de
weigering van monsters bij de kofiijveilingen. Na hieromtrent
ingesteld onderzoek werd beslotendat adres bij den Heer Minister
te ondersteunenaangezien die klagt door de koffijhandelaars hier
ter stede werd beaamd.
3°. In de Vergadering van den 29sten Mei 1867 werd be
sloten tot indiening van een adres aan de Tweede Kamer der
Staten-Generaalstrekkende tot ondersteuning van het wetsontwerp
betreffende de overbrugging van het Hollandsche diep, tot ver
binding der Staatsspoorwegen BredaMoerdijk en Willemsdorp
Rotterdam.
Dit adres is
De Kamer van Koophandel en Fabrieken te Gravenhage
heeft met belangstelling kennis genomen van het aanhangig ont
werp van wet, tot verhooging der begrooting voor de Staatsspoor
wegen over 1867, met f 200,000 als eerste termijn van uitgaaf
voor de brug over het llollandsch diep aan den Moerdijk, en van
de daartoe betrekkelijke ontwerp-onteigeningswet. Daarentegen
deed het haar leeddat beide wetsontwerpenbij het onderzoek
in de Afdeelingen Uwer Kamer, niet dien bijval hebben ingeoogst
welke zij vermeende dat toekomt aan de pogingendoor de Kege-
ring aangewendom de teerste belangen van den handel te be
vorderen.
Het was der Kamer aangenaam te ontwaren, dat van vele zijden
stemmen opgaan tot Uwe Vergadering in het voordeel eenerwets-
voordragtwaaraan zulke grootsche bedoelingen ten grondslag
Terwijl nog van eene der bovengenoemde Kamers het antwoord
werd te gemoet gezien en de zaak in afwachting daarvan bij ons
aanhangig bleef, wendde zich de Kamer van Leyden bij adres tot
den Heer Minister van Koloniën, met verzoek om wijziging der
bepalingen, voorkomende in art. 11 en 18. Aan dat verzoek is
voldaan.