voor handel Aan Zijne Excellentie den Heer Minister van Financiën. De Kamer van Koophandel en Fabrieken te 's Gravenhage heeft met belangstelling kennis genomen van de pogingendie ook weder in het afgeloopen jaar van verschillende zijden bij het Hooger Bestuur werden aangewend om te erlangen wat reeds sinds jaren was gevraagdeene op billijke en practische grondslagen rustende en gelijkmatig werkende Wet, regelende de belasting op de Patenten. Zij zal zich onthouden van eene opsomming van het tal van onbillijkheden en ongerijmdheden waartoe de toepassing der Wet van den 2lsten Mei 1819 {Staatsblad n°. 34) en hare veelvuldige wijzigingen dag aan dag leidt. Zij zal evenmin in het breede ont wikkelen hoe onredelijke klassificatiën vrijstellingen aan den eenen- verdubbelde aanslag aan den anderen kant, deze belastingnoodeloos drukkend maakten en schier algemeen in haat bragten. Een en ander geschiedde in 1867 o. a. door: 1°. het Bestuur van de algemeene Vereeniging en nijverheid te Groningen 2°. de Kamer van Koophandel en Fabrieken te Legden; 3°. de Nederlandsche Maatschappij ter bevordering van Nijverheid. Die adressenvooral de bijlage van het derde drukken zoo welsprekend de behoefte aan wijziging van den bestaanden toestand uit, dat elke verdere uitweiding daaromtrent overbodig kan worden geacht. De Kamer is met zoo velen overtuigddat de tegenwoordige omstandigheden niet geschikt zijnom de afschaffing der patent belasting te vragen als een weldaad voor de voornaamste takken van het Nederlandsch volksbestaanen dat de schatkist deze bron van inkomsten niet kan ontberen in een’ tijddat zóó aanzienlijke offers van haar worden gevraagd voor den aanleg van spoorwegen en andere openbare werken in het belang van scheepvaarthandelnijverheid en landsverdediging onder nomen of ontworpen. Maar zij gevoelt aan de andere zijde levendigdat elk die het wel meent met handel en nijverheid

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1867 | | pagina 271