f.7 de onderstaande nota is medegedeeld, die wij gaarne in het Verslag opnemen «Het doel, dat men zich in 1861 voorstelde met de oprigting eener Brood- en Meelfabriek alhier, is ten volle bereikt. Het politietoezigtdat in vroegere tijden aan de Plaat selijke besturen op de vervaardiging van het brood was opgedragen, was maar al te zeer ontoereikend bevonden. Eene controle op de handelingen van de broodbakkers, door de verbruikers zelve uitgeoefend, scheen én wat het gewigt én wat de kwaliteit van het brood, en niet minder wat de kw’aliteit van de grondstoffen van het brood betrof, meer waarborgen op te leveren dan het ijverigste politietoezigt. «Vooral was dit het geval, wat de broodprijzen betreft: Bij de voormalige broodzetting was het voor de Plaatselijke besturen niet wel doenlijkde belangen van de kleine in dustriëlen over het hoofd te zien. De zettingen nog daar gelaten de andere fautive grondslagen waarop zij rusten regelden zich veel te veel naar dé belangen van hendie het bakkersbedrijf op zeer kleine schaal uitoefenden en die dus groote winsten behoefden. Hoe sterk die invloed was, ook op de grondslagen der zetting, is onlangs met veel juistheid in de (Economist aangetoond. Naar de tegenwoordige graanprijzen zou het maximum, door de zetting bepaaldtot 31 cents het Ned. pond hebben kun nen klimmenzonder nog de vroeger bestaande accijnsen mede te rekenen. Wel is het aannemelijk, dat dit maximum niet overal de normale prijs zou zijn; maar de ondervin ding deed vroeger maar al te veel zien, dat kwaliteit en gewigt van het brood zeer leden onder vermindering van den prijs beneden het maximum. «Vervaardiging van brood in groote fabrieken, die na-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1867 | | pagina 73