Aan tien Gemeenteraad van ’s Gravenhage VERSLAG van de Plaatselijhe Commissie van Toezigt op de Openbare en Bijzondere Scholen van Middelbaar Onderwijs, om trent den staat dier inrigtingenin het jaar 1868. Het afgeloopen jaar is voor de scholen aan ons toezigt ver trouwd gekenmerkt door bemoedigende verschijnselsmaar tevens door wisselingen van leeraars en teleurstellingen, die niet zon der invloed bleven op den geregelden gang van het onderwijs. Uit eene beknopte voordragt der feiten zal aan den Gemeente raad blijken, in hoe verre de oorzaken in vroegere voorvallen gelegen zijn, en of voor het vervolg de noodige maatregelen genomen zijn om in gebreken te voorzien door de ondervinding aangewezen. Aan de lotgevallen der hoogere burgerschool, de belangrijkste der Gemeente-Instellingen van dien aard, zullen wij in de eerste plaats onze beschouwing wijden. Mag het steeds toenemend aantal leerlingen worden aangemerkt als een bewijs van de behoefte aan middelbaar onderwijs in deze Gemeente, dan zeker is het nut der hoogere burgerschool alhier uitgemaakt. Het cijfer klom sedert den vorigen cnrsus van 120 tot 150 leer lingen: het minimum en maximum beiden genomen, zoo als ’t zich bij afwisseling door vertrek, sterfte en aanwas van nieuw ingeschreven scholieren als uiterste term voordeed. Misschien is de vermelding niet ongepast, dat het schooljaar loopt van September 1867 tot Julij 1868, terwijl dit Verslag, naar het voorschrift van art. 52 der Wet van den 2den Mei 1863 opge maakt, moet loopen over het vorig jaar 1868. De 124 leerlingen waren bij den aanvang in vijf klassen geplaatst en ingedeeld als volgt: tot de 1ste klasse behoorden 37 leerlingen, tot de 2de klasse 27, tot de 3de klasse 31tot de 4de klasse 21 en tot de 5de klasse 8 leerlingen; in de maand Mei werd nog een leerling Bijlage Q.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1868 | | pagina 131