den 26sten Augustus, hadden zich 26 aspiranten aangeroeid, 8
van dezen konden niet worden aangenomen. Ook deze 18 nieu
welingen zijn grootendeels jongelieden uit de mindergegoede
burgerklasse, zoons van winkeliers, van lagere ambtenaren en
dergelijkeaan wier ouders waarschijnlijk de bestemming van
hunne zonen even weinig helder voor den geest staat, als de
de aard van het onderwijs dat voor hen noodig is. Sommigen
uit de lageren standen doen onderzoek naar de school, en de
leervakken, doch zien van de plaatsing af bij het vernemen,
dat niet meer tijd aan lessen in het Fransch wordt besteeddie
zich de kosten kunnen veroorloovenzenden hunne jongens
naar de hoogere burgerschoolen men hoort zelfs bewerendat
het matig schoolgeld aan de burger dagschool op 12 gulden be
paald met de bedoeling om het onderwijs binnen het bereik van
een grooter aantal te brengen en meer algemeen te maken, in
omgekeerden zin werkt.
De localiteit is sedert de laatste vertimmering vrij voldoende.
De teekenkamer, met betrekking tot licht en ruimte, redelijk
goed. Aan uitbreiding der hulpmiddelen bij het onderwijs wordt
voortdurend met spaarzaam overleg de hand gehouden. Het
lijdt geen twijfel dat de burger dagschool veel nut sticht, zij
het dan ook in een anderen kring van bezoekers dan die de
wetgever in de allereerste plaats bij de regeling voor oogen had.
De avondschool bestaat hier slechts in naamgeen leerling heeft
zich aangemeld om des avonds lessen bij te wonen. Terwijl
elders een vrij talrijk gehoor zich na het dagwerk tot het ont
vangen van onderw’ijs verzamelt, wijst de afwezigheid alhier
reeds aan, dat de eigenlijke ambachtsstand tot opleiding zijner
zonen geen gebruik maakt van onze inrigting. Misschien wordt
dit verschijnsel gedeeltelijk opgehelderd door het bestaan der
Akademie van Beeldende Kunsten, eene andere, bekende, voor
treffelijke instelling, die in sommige opzigten de behoefte ver
vult anders door de lessen der burgeravondschool te bevredigen.
Twee onzer geachte medeleden hebben in het afgeloopen jaar
het toezigt op de Academie weder willen op zich nemen. Uit
het 9de Verslag aan de leden omtrent den staat der Akademie
van Beeldende Kunsten te ’s Gravcnliage, over 1867-—1868,