inrigting op dit oogenblik eene voorbarige greep. Doch een afdoende grond van lokaal en bijzonder belang pleit bovendien daartegen. De Verordening houdende regeling van het Gymna sium dezer Gemeente (n°. 250), werd vastgesteld in Uwe Ver gadering van den 6den December 1864 en is in werking getreden met 1 Januari) 1865 (art. 48); de leerlingen die het onderwijs aan de eerste afdeeling van het Gymnasium genoten, zijn naar de school van voorbereidend Hooger onderwijs overgegaan; en, luidt art. 50Het plan der lessen voor die school wordt in de eerste vier jaren zóó ingerigt, dat de overgang zonder schokken geschiede. Die poging is gelukt, doch met der daad zijn de vier jaren nog niet geheel verstreken en kan mitsdien niet worden gezegd, dat het tijdstip tot herziening reeds is gekomen; het plan der lessen voor het aanstaand schooljaar 1868/69 moet nog overeenkomstig art. 50 worden ingerigt. Ook zounaar onze meening, het oogmerk der voorstellers met de verandering niet worden bereikt, zoolang de toelating aan de hoogescholen even gemakkelijk blijft. De zwakkere leerlingen, die den vier jarigen cursus niet ten einde brengen, maar hunne fortuin be proeven en het Gymnasium verlaten te midden van den studietijd zullen voorzeker een vijfjarig verblijf niet geduldig afwachten; de kortzigtigheid van vele ouders en de oogluiking van examina toren moedigen aan bij de proef. De voorspelling is niet gewaagd; dat de twee hoogste klassen bijna onbezocht zouden blijven. Ons is niet gebleken, dat eene oefening van vier jaren bij eenigen aanleg en goeden wil der onderwezenen te kort schiet, alleen voor het vak der natuurkunde moeten wij een voorbehoud maken De leeraar in deze wetenschap is onvoldaan over de vrucht van zijn onderwijs, hij klaagt dat de oppervlakkigheid waartoe hij zich genoodzaakt ziet, hem doet vreezen dat noch ontwikkeling» noch eenig waar inzigt in den aard der natuurverschijnselen van zijn onderwijs het gevolg kan zijn. Omtrent de oorzaak evenwel is hij in twijfel. Is het misschien, vraagt hij, dat de letterkundige rigting van de studiën der jongelieden bij hen minder smaak in en minder aanleg voor de natuurkunde te weeg brengt? Wordt door hen physica misschien te veel als bijzaak beschouwd als gedwongen liefhebberijvak Zijn ze te weinig

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1868 | | pagina 168