’s Graveshage, 2 February 1869.
Ingevolge de ontvangen uitnoodiging heeft de Raad van
Bestuur der Akademie van Beeldende kunsten de eer, het Ge
meentebestuur een beknopt verslag van den staat dezer inrigting
over het jaar 1868 aan te bieden.
De toestand van het onderwijs in het algemeen mag gunstig
heeten; vooral zijn er bij de opening van den jongsten cursus
schreden voorwaarts gedaan op den weg van ontwikkeling,
waarvan onze toekomstige ambachtslieden, met goeden wil en
volharding, groot voordeel kunnen trekken. Het valt niet te
ontkennen, dat de praktische rigting van den tegenwoordi-
gen tijd het karakter van Akademie van Beeldende kunsten”
van lieverlede in dat van eene inrigting voor de aesthetische
opleiding van toekomstige ambachtslieden en industrieëlen
heeft gewijzigd. Wanneer de Raad gunstiger getuigenis mogt
kunnen afleggen omtrent de belangstelling van leden en stad-
genooten, en deze gebruik maakten, hetzij van hun regt, hetzij
van de aangeboden gelegenheid om de Akademie te bezoeken
en het onderwijs bij te wonen, dan zoude men zich inderdaad
kunnen overtuigen, dat al de lokalen flink bezet zijn en dat
zich een groot aantal leerlingen door bijzondere vlijt en goeden
aanleg onderscheidt.
De voorbereidende maatregelen die het in werking treden
van het nieuwe reglement op het onderwijs bij den aanvang
van den nieuwen cursus eischte, voornamelijk wat de reorganisatie
van de Afdeeling Ornament betrof, hebben in het afgeloopen
jaar den Raad van Bestuur voornamelijk bezig gehouden. De
resultaten dezer bemoeijingen, die meer eigenaardig bij het
overzigt van de Afdeeling Ornament behooren, zullen daar in
bijzonderheden worden medegedeeld.
Bijlage X.