van deze afdeeling moge het volgende zijne De ’s Graven haag sc he vleeschhouwerij werkte, volgens de daar omtrent verkregen opgavemet gunstig resultaat. Aldaar vonden 17 arbeiders van het mannelijk- en 1 van het vrouwelijk ge slacht hun middel van bestaan. Aan het slot plaats vinden In 1868 werd door de Maatschappij lol nut van ’t alge meen” uitgegeven en onder hare ruim 14,000 leden verspreid het „bijzonder gedeelte” van het Handboek der Aardrijkskunde, waarvan de staatkundige aardrijksbeschrijving den inhoud uit maakt. In het, op dit gebied, allernieuwst maar tevens hoogst be langrijk en op de ruimst mogelijke schaal publiek gemaakt werk, vindt men natuurlijk ook het een en ander ten aanzien van Nederland en zijne bewoners aangeteekend. Nadat de schrijver, (blz. 232) heeft vermeld, dat de Nederlanders, over het geheel zijnmiddelmatig groot van gestaltekoelbloedig van aard kalm cn omzigtig in hunne daden, voorstanders van vrijheid en bedaarden vooruitgang, verdraagzaam en weldadig, gesteld op netheid en zindelijkheid, ofschoon meer met betrekking tot hun huis en huisraad, dan ten opzigte van hun ligchaam, verliest de toon der beöordeeling veel van het welwillende, dat daarin aanvankelijk heerschte. De schrijver zet toch zijne beschouwing aldus voort „De lage dagloonen zijn er oorzaak van eene gebrekkige voedingen velen zoeken hierin te voorzien door het gebruik „ja, door het misbruik van sterken drank. De krachtigste „pogingen der matigheids- en afschaffingsgenootschappen kun- „nen niet beletten, dat de accijns op de sterke dranken, die „gewoonlijk viermaal de waarde dier dranken bedraagt, eene betreurenswaardig hooge som opbrengt.” Wij treden in geen oordeel, maar bepalen ons tot de een voudige mededeeling eener beschrijving die, naar wij hartelijk wenschen, althans in ’sGravenhage voor ernstige tegenspraak vatbaar moge zijn. Doch ook in dat geval achten wij haar eene aandachtige overweging dubbel waardig; vooral in dezen tijd,

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1868 | | pagina 260