’sGeavenhage, den 14 Maart 1870. Gevolg gevende aan het voorschrift van art. 13 der Veror dening regelende onzen werkkring van den 24sten Januarij 1856 (Verz. n’. 253) hebben wij de eer U Verslag aan te bieden over 1869. Bij den aanvang daarvan brengen wij in herinnering, dat in het laatst van 1868 de Voorzitter en de Leden der Commis sie voor het daaropvolgende jaarherbenoemd werden. Werd reeds geruimen tijd vóór die herbenoeming des Voor zitters plaatswegens ongesteldheidtijdelijk door een anderen ingenomen, zeer kort daarna, en wel in Januarij 1869, moest definitief in zijne vervanging voorzien worden. De stille hoop op beterschap toch die wij koesterden mogt niet verwezentlijkt worden; op den 9den Januarij 1869 overleed onzen hooggeachte Voorzitter Mr. H. Baron Collot d’Escuey. Gij, Mijne Heeren, die met den ontslapene als Wethouder zoo veelvuldig in aanraking waart, kunt het best beoordeelen, welk verlies ook het Gasthuis daardoor leed. In Februarij 1865 en dus vóór het betrekken van het nieuwe gebouw tot Voorzitter der Commissie benoemdwas de heer b’Escurï reeds in den laatsten tijd dat het oude gebouw nog in gebruik waswerkzaam voor de inrigting en regeling der dienst van het tegenwoordige, eene taak zoo zeer omvangrijk, doch met zijn volhardende hulp naar wensch ten einde gebragt. Het gesticht heeft ook in de toekomstten dien opzigte veel aan den overledene te danken. Niet alleen daarom echter is het verscheiden van den heer d’Esctey voor de inrigting en Uwe Commissie een gevoelig verlies geweest. Immers zijn edele hoedanigheden als mensch Bijlage O.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1869 | | pagina 133