J gelegen tussehen de toestanden onder 2°. en 3°. aangewezen. Eindelijk kan men de leerlingen, beneden het onder 3°. aange wezene gebleven, aanwijzen door cijfers tusschen 50 en 30, al naar mate zij tot 4°. naderen. Door alzoo aan de leerlingen cijfers toe te kennen, aanwij zende hunne betrekkelijke vorderingen, geeft men een duidelijk en nauwkeurig beeld van den stand van het onderwijs in die klassemen zal daaruit kunnen opmakenwelke en hoevele leerlingen als zeer goede zijn aan te merken, hoeveel er be lmoren tot die waarvan het onderwijs voldoende uitkomsten zal opleveren door hunnen overgang tot eene hoogere klasse en eindelijk zal men de leerlingen leeren kennen, die eene aanspo ring tot meerder vlijtbetoon noodig hebben of waarbij andere maatregelen tot bevordering hunner ontwikkeling te beramen zijn. Het volgt uit den aard der zaak dat bij den aanvang van het schooljaar na de eerste of tweede maand van het onderwijs de leeraar zijne leerlingen nog niet volkomen kan beoordeelen en alzoo de toekenning der hiervoren genoemde cijfers nog niet volkomen juist kan plaats hebben, en dus ook de getallen voor de betrekkelijke vorderingen niet zoo nauwkeurig te achten zijn dan later het geval is. Men bepale zich dan in de eerste maanden van het schooljaar tot het verdeden der leerlingen in eenige hoofdgroepen: bijv, in zeer goede, goede en middel matige en geve aan de leerlingen van elke groep een even hoog cijfer van betrekkelijke vordering. Naar mate nu bij het voortgezet onderwijs men meer en meer verschil bemerkt in de leerlingen van dezelfde groep kan men dit door eenig verschil in de cijfers der betrekkelijke waarde aanwijzen, zoodat aan het einde van elk schooljaar welligt elk leerling een verschillend cijfer bekomt, op welks nauwkeurigheid met vertrouwen kan gerekend worden. Dit laatste cijfer der betrekkelijke waarde heeft dan betrekking tot de verkregen kennis van den leerling gedurende het geheele schooljaar in het behandelde deel van wetenschap. Evenzoo toonen de cijfers der voorafgaande maanden den stand der vorderingen in het geheel der voorgaande maanden te zamen genomen. De leerling, die na den eersten maand van het onderwijs met 90 staat aangeschreven, heeft betere vorde-

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1869 | | pagina 188