r.
wij een lager peil van onderwijs zouden willen voorstaan
evenwel er zijn, in het belang der studie zelve, zekere gren
zen die men niet overschrijden moet, wil men geene reactie
in het leven roepen. Wat zou een verstandig beoordeelaar
zeggen van een’ leeraar in de wiskunde, die om onze gymna
siasten vooruit te brengen, b. v. de differentiaal- en integraal
rekening in het plan zijner lessen wilde opnemen. Zoolang de
vierjarige cursus niet kan verlengd worden, is eenige matiging
in de eischen van overgang dubbel noodigwant de leerstof
die te verwerken is, blijft uitgebreid en veelvuldig. Later in
dit verslag zullen wij de redenen opgeven, waarom voor alsnog
verandering in de bestaande bepalingen, ons ontijdig en onge
raden schijnt.
6. De Latijnsche taal- en letterkunde. De vorderingen in
dit vak hielden ook nu weder geen’ gelijken tred met die in
’t Grieksch. Vele omstandigheden hebben daartoe bijgedragen:
ligchamelijke ongesteldheid van den conrector, onwil en geest
van verzet in sommige klassen, verbrokkeling van het onder
wijs tusschen drie of vier leeraars, gemis aan tact om de
weerspannigen te beteugelen, en bij meer geoefenden dien ech
ten, wetenschappelijken zin op te wekken, zonder welken de
lust tot eigen onderzoek wordt uitgedoofd. Wat ons bij her
haalde bezoeken en onder het examineren inzonderheid trof,
was bij de scholieren een volslagen gebrek aan gevoel voor het
^esthetischereeds de toon bij het lezen van Horatios of Cicero
bewees duidelijkdat de lezers geen oor of hart hadden voor
de zedelijke schoonheid, de naïveteit en bevallige losheid van
die meesters in stijl en dictie. Het zou onbillijk zijn deze on
aandoenlijkheid enkel aan de leermethode te wijten, of niet te
erkennen dat er uitzonderingen zijn; het schijnt wel, dat de
natuur allen kunstzin aan sommigen onthoudt. Maar toch, als
men dezelfde leerlingen, vatbaar en ingenomen met ’t vernuft
en de bezielde taal van Aristophanes of Molière, van
Goethe of Byron, voor de bekoringen der Latijnsche Muze
onverschillig ziet, valt het moeijelijk de gevolgtrekking te ont
gaan dat hier iets faalt aan het juist inzigtom de schatten
der oude poëzy op te delven moet de onderzoeker diep door-