64
Nadat wij reeds de ziekten vermeld hebbendie onder
het vee heefschten en door welke vooral koeijen en schapen
werden aangetast, kunnen wij mededeelen, dat de alge-
meene toestand van den veestapel vrij voldoende was.
Naar de laatst gehouden tellingwaarbij zich steeds
Ten aanzien der vruchtenteelt heeft men opgemerkt, dat
de vruchten meestal klein van soort waren en niet geurig
die teelt was overigens tamelijk overvloedig wat peeren
en druiven aanbelangt doch de druiven bereikten door
gaans niet de gevorderde rijpheid.
Bij gemis aan boomkweekerijen in onze Gemeente
hebben wij over de houtteelt weinig op te merkende
eigen kweekerijen der Gemeente zijnofschoon voldoende
voor de behoeftevan te gering belang om daarop de aan
dacht te vestigenen over de houtteelt in het Schevening-
sehe bosch werd door ons reeds berigt onder de rubriek
Plantsoen der Gemeente (pag. 23).
In datzelfde hoofdstuk deelden wij onder het artikel
Wei- en teellanden reeds mede, dat in 1869 weder eenig
teelland door ontginning was aangewonnen. Die aanwinst
had grooter kunnen zijnware de afzanderij niet hoofd
zakelijk bestemd geweest voor den aanleg der vaart, die
het begin der waterpartij in het Scheveningsche Bosch
uitmaakt; deze vaart werd weder 83 strekkende meters
verlengd. Overigens wordt de ontginning toch niet uit
het oog verlorendaar steeds spranken van het Kanaal
worden aangelegd en op die wijze het duin vlak gemaakt.
De zandverstuiving werd door de stormen van het af-
geloopen jaar zeer bevorderd. Alleen door helmbeplanling
kan men die eenigermate beteugelenandere middelen
blijken doelloos of althans minder afdoende.
VEESTAPEL.
a