I
Bijlage X.
VERSLAG aangaande den slaat der Koninklijke
Muzijkschool in 1870.
Ter voldoening aan het voorschrift van het Reglement, hebben
wij het genoegen, ons verslag omtrent den staat der Koninklijke
Muzijkschool gedurende het jaar 1870, aan Uwe Excellentie aan
te bieden.
De goede verwachtingengedurende het schooljaar 1869 —1870
door de ijverige pligtsbetrachting der onderwijzers en den over
het algemeen loffelijken vlijt der leerlingen opgewekt, werden
niet te leur gesteld door de uitkomsten van het examen, het
welk, korten tijd na de aanbieding van ons vorig verslag, op
9, 14 20 25 en 28 Junij 1870 in de gewone schooluren der
onderscheiden klassen plaats had. De gemaakte vorderingen,
uit den aard der zaak verschillend naar de mate van natuurlijke
gaven en algemeene intellectuele ontwikkeling, bleken bij het
meerendeel der jongelieden zeer bevredigend te zijn, en er was
reden om de onderwijzers met de vruchten van hunnen arbeid
geluk te wenschen. Dit geldt ook van den in den loop des vorigen
schooljaars nieuw in dienst gestelden onderwijzer voor de Oboë,
en hulponderwijzer voor het Orgel en de Theorie, die beiden
aan hetgeen men van hen verwachtte beantwoord hebben.
Moesten na afloop van het voorgaande examen negen jonge
lieden wegens geheel onvoldoende aanleg en vorderingen ver
wijderd worden, ditmaal was zulks, bij niet minder naauwgezet
onderzoek, met slechts vijf' het geval. Het aantal dergenen,
die eene waarschuwing moesten ontvangen, dat zij, wanneer zij
in het volgende jaar geene betere vorderingen maakten, niet
langer aan de school zouden worden toegelaten, bedroeg zeven,
tegen dertien in 1869; vier van hen behooren tot degenen, die,,
zonder zich geheel aan de toonkunst toe te wijden, aan het
onderwijs bij de Muzijkschool deel nemen.