Bijlage IJ.
’s Gbavenhage 4 November 1870.
Alhoewel niet elk Akademie-jaar genoegzaam belangrijke stof
oplevert tot het zamenstellen van een inderdaad gewigtig ver
slag zoo kunnen de cijfers van een eenvoudig overzigtgelijk
de Raad van Bestuur der Akademie bij deze de eer heeft den
leden aan te biedenreeds met een enkelen oogopslag den
staat eener inrigting aantoonen. De finantiële toestand der
Akademiedie kort na den aanvang van het Akademie-jaar
de hoofdvraag waskomt hier derhalve ook het eerst ter sprake.
De begroeting over 1869— 70door den penningmeester
naauwkeurig opgemaakt, sloot met een deficit, dat op 975.55
werd geraamd. Het ruim batig slot der vroegere rekeningen
was gaandeweg, ten gevolge der altijd stijgende uitgaven en
aihemende inkomstenverminderdtot dat men eindelijk in den
lang verwachten toestand was geraaktwaarin niet alleen geen
sprake was van batig slotmaar waarbij de middelenover
welke de Akademie te beschikken hadniet meer toereikende
waren, om haar aan het doel harer instelling naar de behoefte
des tijds te doen beantwoorden.
Na zich te hebben overtuigd dat op de posten van uitgaaf
geene bezuiniging mogelijk wrasen na den stand van zaken
rijpelijk te hebben overwogenwendde de Raad zich tot liet
Gemeentebestuur der Residentielegde den finantiëlen toestand
der Akademie uitvoerig bloot en verzocht om het jaarlijksch
subsidie van 4500 hetwelk vroeger 5500 bedroeg te
verhoogen met 1600 en aldus te brengen op 6100.
Het Gemeentebestuur werd onmiddelijk bereid bevonden om
het gedane verzoek aan den Gemeenteraad voor te dragen en