Dezerzijds werd daartegen aangevoerd dat de herhaalde wei gering van een plaatsbiljet naar ’s Gravenhtii/e aan het station Harburg had plaats gehad den 18den Julij 1870, dus tien dagen nadat het verkeer heette te zijn geregeld. b. van 27 December 1870, n°. 35, tot den Heer Minister van Huiteiilandsche Zaken met verzoek om, in het belang van den Nederlandschen Handel, zijne welwillende tusschenkomst te verleenenopdat spoedig worde voorzien in de vacaturen van Nederlandsch Consul te Luiksedert eenigen tijd ontstaan door het overlijden van den Heer C. A. C. de Rossivs Orban. Namens den Heer Minister van Binnenlandsche Zaken werd de Kamer, door tusschenkomst van den Heer Commissaris des Koningsgeraadpleegd 1°. Over het denkbeelddoor den toenmaligen Nederland schen Consul in Christiania geopperd, om aldaar een depot op te rigten van stalen en monsters der voortbrengselen van Ne derlandschen bodem. Bij missive van 30 Julij 1870, n°. 21, werd hierop mede gedeeld dat dit denkbeeld in het belang van het algemeen Nederlandsch handelsverkeer, eene ernstige overweging ruim schoots waard is; doch dat het voorstel, gelijk het daar ligt, lijdt aan het gebrek, dat het de stoffelijke medewerking der Kamers tot voorwaarde stelt, waartoe deze Kamer niet bij magte is. Naar het oordeel der Kamer behoorde de Regering zich de zaak aan te trekken in het algemeen belang. 2°. Over de vraagof het wenschelijk zijde zittingen der Kamers, althans voor hare kiezers, toegankelijk te stellen; of wèl, door de mededeeling van een verslag van elke zitting, aan hare werkzaamheden openbaarheid te geven. Onder dagteekening van 18 November 1870, n°. 29, werd in een uitvoerig rapport aangetoonddat het minder raadzaam is de bedoelde zittingen in het openbaar te houden; en dat althans voor wat deze Kamer betreft eene wijziging van het reglement in den zin der laatst omschreven vraag niet noodig is, met het oog op de bereidwilligheid van de redactiën der alhier verschijnende dagbladen en van het weekblad de

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1870 | | pagina 294