waarvan te zamen alzoo n dan in 1870. u u u 3220 meisjes 6500 kinderen of 21 minder Bij de waardering dezer cijfers mag de invloed der pokziekte welke in de helft van 1871 in deze Gemeente heerschteniet uit het oog worden verloren. Daaraan is het gedeeltelijk te wijten, dat de driemaandelijksche getallen van den staat lett. .1 eene grootere afwijking van den middenterm vertoonen, dan in de laatste jaren het geval was. De Plaatselijke Schoolcommissie mag bij de mededeeling van dit feit niet verzwijgen, dat de bestaande voorschriften omtrent de inenting der schoolkinderen tijdens de jongste epidemie bleken onvoldoende te zijn, of althans niet behoorlijk te wor den toegepast. De vraag of een kind al of niet was ingeënt of de natuurlijke pokken had gehadwerd meermalen op alles behalve afdoende wijze beantwoord. Sedert dien tijd vond, de Commissie vermeldt het met genoegen, op de openbare scholen een geregeld onderzoek naar de inenting der kinderen door de Gemeente-geneeskunstoefenaren plaats. Toch schijnt het niet overbodigom er de aandacht op te vestigendat art. 7, al. 2 der Wet van 1 Junij 18G5 (Staatsblad n°. 60) aan de Gemeente besturen gelegenheid geeft tot de inrigting van een eenvoudig en onkostbaar toezigt op de inenting en de pokzieken. Het volstrekte schoolverzuim is niet toegenomen. Veeleer strekten de opgaven der afdeelings-commissarissen omtrent de zonder onderwijs rondloopende kinderenen de zedelijke in vloed, door de onderwijzers en door de Haagsche afdeelingvau het Nederlandsch Schoolverbond bij vele ouders aangewend, tot beteugeling van het kwaad. Daarentegen verkreeg het betrek kelijk schoolverzuim tijdens de pokkenepidemie eene ongewone uitgebreidheid, die op den gang van het onderwijs meermalen nadeelig moest werken. Dit schoolverzuim, en niet minder het vroegtijdig verlaten der school, blijven in deze Gemeente de grootste hinderpalen voor de goede werking der volksschool. De Haagsche afdeeling kosteloos onderwijs hebben genoten 3280 jongens of 45 meer 66 minder

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1871 | | pagina 160