1) Zie handelingen van den Gemeenteraad 1872, bladz. 20.
met het onderwijs, dat de aanstaande industrieel geniet, niet
minder met dat, wat den aanstaanden handwerksman wordt
toebedeeld.
Tot beide takken strekt de wet op het middelbaar onder
wijs hare zorgen uit; wel is waar, niet met het bepaalde
doel om industrieelen en handwerkslieden te vormen, maar
voor hunne ontwikkeling de noodige
toch zonder twijfelom
bouwstoffen te leveren.
Het komt ons voor, dat de aanstaande industrieelen beter
varen bij die wetdan de aanstaande handwerkslieden.
Wij behoeven geen geregeld verslag met statistische bescheiden
te leveren van beide takken van onderwijs; doch eenige op
merkingen wenschen wij ons te veroorloven.
Wat de werking der hoogere burgerschool betreft, is het
feit geconstateerd dat in 1871 het aantal leerlingen der ’s Gra-
venhaagsche hoogere burgerschoolvoor het eindexamen afge
wezen, bedroeg 1/3 van het aantal, dat zich aanbood. Voor
geheel Nederland bedroeg dat getal 1/7. De verhouding is
dus kennelijk in het nadeel van de ’s Graven haagsche hoogere
burgerschool.
De moeijelijkhedengerezen tusschen leerlingen of hunne
ouders en het bestuur der school zijn eveneens bekend. Het
komt ons voor, dat een en ander grond kan geven voor de
onderstelling dat de inrigting voor verbetering vatbaar zij.
Wij kunnen ons, wel is waar, over de oorzaken van deze
feiten geen oordeel aanmatigendoch wij mogen aan den anderen
kant ons leedwezen niet onbetuigd laten, dat de statistiek der
’s Gravenhaagsche school ongunstig afsteekt, tegenover zoovele
andere in Nederland.
De ophelderingen in het verslag van de Commissie van toe-
zigt 1) van dit verschijnsel gegevenkomen ons voor niet zoo
geheel alle redenen van bezorgheid te kunnen wegnemen.
De gewigtige invloed ten nadeele, door de aanwezigheid
van Oost-Indische kinderenschijnt ons althans niet gemotiveerd.
Met veel genoegen mag worden geconstateerddat het bezoek