Onze Hollandsche fondsen verkeerden op het laatst van het
jaar 1871 in eene exceptionele positie. De financiële gesteld
heid des lands, door den Minister van Financiën nog zoo kort
te voren als zeer ongunstig voorgesteldhad zich plotseling
zóó zeer verbeterd, dat de amortisatie, sedert jaren gestaakt,
wederom kon worden hervat.
De handel verlevendigde zicheen aantal nieuwe banken en
financieele instellingen werden in het leven geroepen; de beurs
haalde wederom adem.
Eén donkere stip was er nog: de oorlogschatting door Duitsch-
land aan Frankrijk opgelegd. Teregt vreesde men, dat de
betaling van die ongehoorde sommen eene groote stoornis zou
teweeg brengen op de geldmarkt, en allezins tot een geldcrisis
met al den aankleve van dien aanleiding zou kunnen geven.
Gelukkig heeft die vrees zich tot dusverre niet bewaarheid.
De eerste Fransche milliardenleening had een buitengewoon
succès. Het crediet van de Fransche republiek bleek zonne
klaar en nergens was er iets, dat naar een geldcrisis geleek,
te bespeuren.
Wel heersehte er in Weenen tijdelijk een groote geldnood
maar dit verschijnsel had geheel andere oorzaken.
De Fransche leening had juist een tegenovergesteld gevolg:
er kwam geen geldschaarschte maar geldruimte. De spaarpen
ningen van den Franschen boer en kleinen burger, tot dusver
improductief, vloeiden onder den stimulus van vaderlandsliefde
(welligt ook winstbejag) mildelijk in de Fransche schatkist en
versterkten de wereldgeldmarkt met fondsendaaraan vroeger
vreemd.
De stand der banken, inzonderheid onze Nederlandschewas
ongemeen gunstig. Nimmer was de reserve zoo groot geweest.
Geen wonder dat het geld, zoo voor beleening en prolongatie
als voor disconto buitengewoon ruim en betrekkelijk goedkoop
was. Het zou nog veel goedkooper zijn geweest wanneer niet
de banken, door den abnormalen staat van zaken tot groote
voorzigtigheid genoopt, uiterst schroomvallig waren geweest in
het verlagen van den rentestand.