1’. 2°. het afgeloopen jaar 12 vergaderingen in welke, onder meer, de navolgende onderwerpen werden behandeld: Door den Minister van Koloniën geraadpleegd omtrent de hoofdbeginselen, waarnaar de herziening der Neder- landschlndische tariefwet behoorde te worden tot stand gebragt. Bij missive van 4 April 1871, n°. 17, werd de Minister, als het gevoelen der Kamer, gewezen op de wenschelijkheid eener geleidelijke afschaffing der diffe- rentieele regten van een laag tarief van invoerregten zooveel mogelijk naar het gewigtbehoudens verdeeling der voorwerpen in klassen; alsmede op het bezwaar tegen het in werking brengen van een algemeen uitvoerregt. Het ter zake aan de vertegenwoordiging ingediend wetsontwerp behelst echter als hoofdbepaling, dat de differentieele regten eensklaps zullen worden afgeschaft. De Kamer heeft hare bezwaren hiertegen uiteengezet in een adres aan de Tweede Kamer der Staten-Generaal ’t welk, als behoorende tot de geschiedenis van 1872, in het verslag over dat jaar zal worden vermeld. Naar aanleiding van hetgeen daaromtrent in 1870 tus- schen den Minister van Binnenlandsche Zaken en ver schillende Vereenigingen van nijverheid en kunst was voorgevallenwerd in hare zitting van 14 February 1871 als het gevoelen der Kamer uitgesprokendat van Rijkswege geldelijke bijdragen behooren te worden verleend ter bevorderingdat Nederland worde vertegen- woordigd op buitenlandsche tentoonstellingen. Dit gevoelen werd medegedeeld aan de Kamers, in de aanzienlijkste Gemeenten van het Rijk gevestigd, die geacht kunnen worden, uit locale omstandigheden, meer regtstreeks bij de zaak der tentoonstellingen van nijver heid en kunst betrokken te zijn, met aanbeveling om zich die aan te trekken. Het daarop ontvangen antwoord van de Kamers te AmsterdamGroningen, Leiden en Delft de overigen gaven van haar afwijkend gevoelen geen rekenschap of

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1871 | | pagina 339