aangewend, om te geraken tot eindelijke afschaffing der
patentbelasting.
Bij missive van 17 Junij 1871, n°. 26, werd hierop
geantwoord: dat het toenmalig tijdstip voor den be
doelden stap minder gunstig was, en dat in ieder geval
behoorde te worden afgewacht, wat de Minister van
Financiën zou te zeggen hebbenaangaande de herziening
van het belastingstelsel, waartoe de aanbieding der
Staatsbegrooting voor 1872 van zelf de gelegenheid zou
openen. Mogt ook de tegenwoordige Ministereven als zijn
voorganger, de hoop op afschaffing der patentbelasting
te leur stellen, dan zou de tijd tot krachtiger optreden
zijn gekomen.
Werkelijk werd een wetsontwerp tot afschaffing der
patentbelasting aanhangig gemaakt, maar verbonden aan
eene belasting op de inkomsten.
De maatstaf der heffing en de regelen, naar welke
deze zou geschieden, overschaduwen in zoo sterke mate
de voordeelen van de afschaffing der patentbelasting,
dat de Kamer geen vrijheid vond, een adres van ad-
haesie aan dit wetsontwerp in te dienen.
5°. Bij missive van 30 Julij 1871, n°. 30, werd de aan
dacht van den Minister van Financiën gevestigd op het
ongerief, ’t welk voor den handel kan voortvloeijen uit
de omstandigheid, dat de telegrammen, naar het stelsel
van Hughes, de maand der afzending niet vermelden;
aan wrelk ongerief, voor zooveel Engeland betreft, is
tegemoet gekomen door die telegrammen te voorzien
van een poststempel.
Gelijktijdig werd Zijner Excellentie verzocht, dien
maatregel ook hier te lande in te voeren; en indien
tegen eene algemeene invoering bezwaar bestond, aan
vankelijk op de 6 telegraafkantoren, waar de toestellen
van Hughes in gebruik zijn.
De Minister gaf, bij missive van 4 Augustus 1871
n°. 2854, ten antwoord, dat dit ongerief zich ook bij