Wat tot dusverre door opzettelijk onderzoek omtrent het vol
strekt schoolverzuim is gebleken, zoude tot eene ontkennende
beantwoording dezer vraag leiden. Toch geeft de staat lett. B,
welke het aantal kosteloos onderwezen kinderen aangeeft, nog
wel iets meer te denken. In 1858 één kosteloos onderwezen
kind op 12.48 inwoners, in 1872 één op 13.95 inwoners; dit
laatste is met het oog op voorafgaande jaren nog eene zeer
gunstige uitkomst. Mag eenige meerdere gestrengheid bij de
aanneming van leerlingen op de gemeente-armenscholen ook het
hare hiertoe hebben bijgedragen, niet te minder opvallend is
daarom het verschijnseldat de plotselinge vermindering van het
aantal schoolgaande kinderen in 1862, waarop hierboven is ge
wezen in nog veel sterkere mate door den staat lett. B voor
de kosteloos onderwezen kinderen wordt aangewezen, zoodat
in dit jaar aan 356 kinderen minder dan in 1861 kosteloos
onderwijs werd verstrekt. De mogelijkheiddat de vermindering
van het getal der schoolgaande kinderen voornamelijk door
huisonderwijs of te kost leggen der kinderen van meer gegoeden
buiten de gemeente ontstondwordt hierdoor geheel uitgesloten.
De vergelijking dezer cijfers zoude nog niet tot de gevolgtrekking
wettigen, dat sedert 1862 minstens een paar honderd kinderen
van onderwijs bleven verstoken. Immers het bewijs kon worden
geleverd, dat de duur van het schoolgaan in het laatste tien
tal jaren inkromp; dat de kinderen op lateren leeftijd de school
bezochten, haar op vroegeren leeftijd verlieten. Daaromtrent
kunnen geene stellige opgaven worden verstrekt, omdat de
Schoolcommissie van den leeftijd der schoolgaande kinderen
vroeger niet geregeld aanteekening hield. Wel echter staat het
vastdat in de laatste jaren alle krachten werden ingespannen
om de kinderen zoolang mogelijk voor de school te behouden.
Voor ’s hands kan inkorting van den duur van het schoolbezoek
dus moeijelijk als reden voor de vermindering van het aantal
der bezoekers worden aangenomen.
Zoolang er niet bewezen wordt, dat de percentsgewijze ver
houding der kinderen van 612 jaren tot de geheele bevolking
der gemeente eene vermindering heeft ondergaan, moeten de
staten lett. A en B geacht worden in vele opzigten een minder