sedert 1866 voldoende; het mannelijk personeel kweekelingen dan vroeger voor de scholen in deze gemeente te verkrijgen. Het lijdt geen twijfel, of ook toenemende behoefte aan onderwijzend personeel zal op voldoende wijze kunnen worden vervuld, wanneer de arbeid van den onderwijzer bij voortduring op zoodanige wijze beloond wordt, dat hij in dit opzigt geene mindere aantrekkelijkheid bezit dan menige andere ernstige levenstaak. Art. 7. Bij Koninklijke besluiten van 3 Mei 1872, n°. 22, en 3 November 1872, n°. 12, werd vergunning, om hier te lande lager onderwijs te geven, verleend aan: Mejufvrouw V. F. Reinhardt, geboren te Crefeld(Pruissen) Den Heer F. L. Prahin, geboren te Ependes (Zwitserland): Mejufvrouw D. B. Barker, geboren te North, Wulsham (Engeland) Mejufvrouw H. L. Gentil, geboren te Nmfchatel(Zwit serland) allen alhier woonachtig. Art. 12. Reeds vóór de invoering der schoolwet was in deze gemeente de opleiding van onderwijzers door eene school voor kweekelingen aan de openbare scholen bevorderd. In 1860 werden naar het voorschrift der wet normaallessen ingerigt, aanvankelijk voor mannelijke kweekelingen en hulppersoneel der openbare scholen, maar spoedig ook voor hen, die op bij zondere scholen werkzaam zijn, opengesteld. Tien jaren later, in 1870, werden ook voor vrouwelijke kweekelingen en hulp- onderwijzeressen normaallessen geopend. Steeds met den lofife- lijksten ijver door de hoofdonderwijzers der gemeentescholen verstrekt, leverden deze lessen uit den aard der zaak nu eens meer, dan minder bevredigende uitkomsten op. De regeling waarnaar, het lokaal waarin zij gegeven werden, deden ook hunnen invloed gevoelen. De eerste was over het lokaal, waarin de lessen voor gegeven werden, vernam men in de laatste jaren vele en ge gronde klagten. In haar jaarverslag over 1871 moest de Plaatselijke School commissie minder gunstige berigten omtrent een gedeelte der normaallessen geven, de uitkomsten, in 1872 verkregen, waren

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1872 | | pagina 165