I
a. BE SCHOLEN.
I
Artt. 16 en 17. Op 1 Januarij 1858 waren er in deze ge
meente 7 openbare scholenen eene school werd door de gemeente
gesubsidieerd. Op 5 dezer scholen werd kosteloos onderwijs
gegeven. In haar eerste jaarverslag na de invoering der wet
van 1857 zeide de Schoolcommissiedat de onvoldoendheid van
Geeft zoodanige verhouding op zich zelvewanneer zij alleen
door toenemenden bloei van het bijzonder onderwijs wordt ver
oorzaakt geen reden tot ongerustheidzij dringt in verband
tot hetgeen onder de algemeene beschouwingen omtrent de ver
houding van het aantal scholieren tot de bevolking gezegd is,
tot nadenken. Zij stelt de vraag, of het gemeentebestuur, ten
aanzien van het openbaar onderwijs, in alle opzigten aan den
geest en de letter der schoolwet heeft voldaan. Het schijnt
wenschelijkdat daarop een antwoord worde gegevenhetwelk
óf den twijfel wegneme, óf tot aanvulling van wat ontbreken
mogtkan nopen. De Plaatselijke Schoolcommissie meent eenige
gegevens voor dat antwoord in dit verslag te hebben zamen-
gebragt. Zij wenscht het uitspreken daarvan aan den Gemeente
raad over te laten.
Welke echter de reden moge zijn van de minder gunstige
verhouding der gemeenteschool, achteruitgang van het daar
verstrekte onderwijs zeker niet. Het schijnt onnoodig hier opzet
telijk daarover uit te weidenmaar toch mag niet worden nage
laten om uitdrukkelijk aan te stippendat wat hierboven omtrent
den voortdurenden vooruitgang van het lager onderwijs in deze
gemeente gezegd werd, in de eerste plaats en in het bijzonder
geldt van de openbare schoolwaarop thans behalve de vakken
ai der wet ook de handwerken van nut worden onderwezen
en met het onderwijs voor sommigen in de gymnastiek een
aanvang is gemaakt. Wie de uitkomsten van het daar verstrekte
onderwijs heeft nagegaande krachten kentwaarmede zij
werden verkregen, zal gewis niet gaarne aan de methode,
welke daar werd gevolgd, en aan het onderwijzend personeel,
dat er werkzaam waseen woord van regtmatigen lof onthouden.