c. De kosten van het ondekwijs. Het Bijzonder Onderwijs. Hieromtrent bezit de Plaatselijke Schoolcommissie geene vol ledige gegevens. Zij kan daarover dus geene mededeelingen doen; het zoude anders niet onnut zijn, wanneer de hiernevens overgelegde staten met eene opgaaf der sedert 1 Januari) 1858 aan het openbaar onderwijs te koste gelegde gelden werden aangevuld. De staten lett. A en B, welke bij dit verslag worden over gelegd, leveren het voldingend bewijs, dat onder de bestaande schoolwetgeving het bijzonder onderwijs, althans in deze ge meente, eenen steeds ruimeren werkkring en eene krachtige ontwikkeling kan verkrijgen. Aanvankelijk werkte de wet van 1857 niet gunstig voor de bestaande bijzondere scholen. In het nieuwe school en de vermeerdering der hulponderwijzers in de andere werkten er toe mede, dat 22 hulponderwijzers van de 5de klasse werden aangesteld en 14 bevorderd, als: 4 van de 3de tot de 2de, 5 van de 4de tot de 3de, 5 van de 5de tot de 4de klasse. Daarentegen werd echter ook aan 12 hulponder wijzers op hun verzoek eervol ontslag verleend. Een werd op zijn verzoek naar eene andere school overgeplaatst. Behalve de zooeven genoemden werd nog in de school bij het Oranjeplein een onderwijzer aangesteld, bepaaldelijk belast met het geven van onderwijs in de gymnastiek. De hulponderwijzer Bosch, van wien hierboven sprake was, verzocht en verkreeg van Geduputeerde Staten van Zuid-Holland verlof tot het gelijktijdig waarnemen der betrekking van voor lezer en voorzanger bij de Nederduitsch-Hervormde gemeente alhier. Art. 23. De lof, hierboven aan het onderwijzend personeel toegekend, geldt ook in allen deele voor het laatst verloopen jaar. Omtrent den ijver en de werkzaamheid der hulponderwijzers gaven de hoofdonderwijzers meerendeels gunstige berigten. Klagten werden niet vernomen.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1872 | | pagina 178