hen, die doze school bezoeken. In den regel verlaten de leer
lingen deze school niet alleen met meer verkregen kennis, maar
inzonderheid ook met meer algemeene ontwikkeling en beschaving.
Het is daarom te betreuren dat daarvan nog steeds door zoo
weinigen gebruik wordt gemaakt; maar niet minder zou het te
betreuren zijnindien de wijzewaarop in den laatsten tijd
over deze school gesproken is, alsof zij geen reden van be
staan had, nadeelig terugwerkte op de ontwikkeling dezer in-
rigting of den hoogstverdienstelijken directeur en de ijverige
leerarendie hem ter zijde staaneenigermate in eene ont
moedigde stemming mogt brengen.
Niet dat wij daarom het oordeel willen uitspreken dat deze
inrigting voor geene verbetering of wijziging vatbaar zou zijn
integendeel achten wij de vraag der overweging waardig, op
welke wijze men te gemoet zou kunnen komen aan het bezwaar,
dat men thans ontmoetom in twee jaren tijds al wat bij het
programma der lessen is voorgeschreven op deugdelijke wijze
te onderwijzen aan leerlingen, die in den regel bij hunne aan
komst op de Burger dag- en avondschool, niet altijd even
voldoend zijn voorbereid en ontwikkeld.
Het beste middel daartoe zou zeker zijn om het onderwijs,
wat nu in twee jaren gegeven wordt, over drie jaren te verdeelen;
doch dit hulpmiddel wordt ontzegddoor de bepaling van al. 2
van art. 13 der wet van 2 Mei 1863.
Het verbindingspunt te vinden tusschen de lagere school en
de burgerschool, is ook hier nog het desideratum, waarnaar
gezocht moet worden.
2. De leeraren deden hunnen pligt; slechts nu en dan
schenen sommigen hunner onder den invloed van zekere ont
moediging veroorzaakt door de wijzewaarop over het nut
het regt van bestaan der instelling, waaraan zij verbonden
zijn, gesproken werd.
Men mag echter met regt verwachten dat deze ontmoediging
bij hen weder zal wijken voor het bewustzijn, dat zij hun
pligt hebben betracht en dat verdienstelijke vervulling van de
gewigtige betrekking, hun toevertrouwd, niet onopgemerkt
wordt voorbij gezien.