gen gemaakt had om tot de derde klasse te kunnen overgaan:
omtrent drie of vier anderen liepen de meeningen uit een: wij
volgden het advies der twee leeraars, die de jonge lieden onaf
gebroken hadden gadegeslagen en derhalve meest bevoegd
schenen ter beoordeeling van het peil der vorderingen; daarvan
was ons eind-besluitdat één nogmaals het onderwijs in de
de tweede klasse zou blijven volgen, dat de anderen zouden
overgaanmet aanzegging evenwel aan de traagsten en zwaksten
dat terugzetting naar de tweede klasse niet te vermijden was,
bij al dien vóór de winter-vacantie niet bleekdat het verzuimde
was ingehaalden zij op de hoogte hunner mede leerlingen
stonden. Te eerder konden wij de bevordering toelaten omdat
de leeraar in het LatijnDr. van Oobdt juist uit aanmerking
der mate van ontwikkeling bij alle leerlingen dezer klasse, een
veel ligter programma voor de derde klasse heeft voorgesteld
dan in het afgeioopen jaar was aangenomen.
De 8 leerlingen die de derde klasse uitmaakten, zijn geza
menlijk tot de hoogste bevorderd, ofschoon bij een paar leeraars
wel eenig bezwaar tegen het overgaan van eenen enkelen be
stond nogtans zonder stellige uitspraak doch als meer wensche-
lijk en nuttig uit een zeker oogpunt. Na rapport van den rec
tor en zorgvuldige overweging hebben wij beter geacht, onder
aansporing tot verdubbelde vlijt, in de twee studievakken waarin
hij te kort schoot, ook dezen jongeling naar de vierde klasse
te verwijzen.
Aan de 5 overgebleven leerlingen der hoogste klasse in het
geëindigd schooljaar zal het getuigschrift worden uitgereikt,
bedoeld in art. 1 van het Besluit van den Aden Augustus 1853
(Staatsblad n°. 31.) Tegen hunne promotie bestond bij ons geene
bedenking, omdat allen, hoewel niet even ver gevorderd noch
in gelijke mate ontwikkeldaan de voorwaarde van art. 47 der
verordening n°. 250) bleken te voldoen, »en ongetwijfeld de
akademische lessen met genoegzame vatbaarheid zullen kunnen
aanhooren. Hoogere eischen te stellen vergunt onze lastgeving
niet. Wederom zijn wij uiterst spaarzaam geweest in het toe
kennen van prijzen en eereblijken, aan den stelregel getrouw,
dat de onderscheiding enkel verleend moet worden bij onbe-