der leerlingen, waardoor deze in hunne studiën zeer belem
merd werden.
De tweede uitzondering betreft de Orchestklasse. Ten dienste
van deze ,was vermits er onder de ter beschikking van de
Muzijkschool staande vertrekken geen is hetwelk de noodige
ruimte aanbiedt sedert eenige jaren door het Gemeentebestuur
welwillend eene vrij geschikte localiteit in het gebouw der
Armeninrigting ten gebruike gegeven. Uit hoofde der amotie
van laatstgenoemd gebouw is het dus ver gebezigde locaal
met Nov. jl. ontruimd moeten wordenen is de Orchestklasse
onder goedvinden der Stedelijke regering en in overleg met het
Bestuur der Akademie van Beeldende Kunstenvoorloopig over-
gebragt naar eene ter beschikking van die Akademie staande
afdeeling van de groote Tentoonstellingszaal. Reeds van het
begin van January tot het begin van Maart kon intusschen ook
van dit overigens weinig geschikte locaal geen gebruik
worden gemaakt uit hoofde van de aldaar gehouden Tentoon
stelling van modellen voor een monument, waarop in ’t begin
van April weder eene tweede Tentoonstelling van de Maat
schappij van Landbouw volgde. Gedurende al dien tijd konden
de oefeningen der Orchestklasse niet anders dan op zeer gebrek
kige wijze in een der veel te bekrompen bovenvertrekken ge
houden worden.
Daar wij dergelijke ongelegenheden voorzagen, en daar zich
reeds sedert geruimen tijd in klimmende mate de behoefte deed
gevoelen aan meerdere ruimte voor de steeds talrijker geworden
Koorgezangklassen, hadden wij ons in het begin van December
tot Burgemeester en Wethouders gewend, met verzoek om in
overweging te willen nemen, of niet, bij gelegenheid van den
aanbouw der nieuwe Hoogere Burgerschool op het aan de
Akademie belendende terrein der voormalige Armeninrigting,
op de eene of andere wijze tevens in de bedoelde behoefte
onzer school zou kunnen worden voorzien. Twee plannen werden
tot dat einde geopperd: het eerste bleek niet voor uitvoering
vatbaar te zijnhet andere maakt nog een onderwerp van onder
zoek en overweging bij het Dagelijksch Bestuur uit. Wij durven
ons vleijen dat de regering van ’s Gravenhage, welke ten allen