Bijlage CC. ’s Gravenhage, 21 Maart 1873. 7 Overeenkomstig art. 36 der verordening van 27 Augustus 1861 (Verz. n°. 191) ziet het Burgerlijk Armbestuur zich weder ge roepen tot het uitbrengen van een verslag omtrent zijne ver- rigtingen over het afgeloopen dienstjaar 1872. Alvorens daartoe over te gaan brengt het in herinnering dat de Commissieaan wie deze tak van bestuur is opgedragen in de Raadsvergadering van 3 September 1872 de eer genoot eener herbenoeming; terwijl de heeren Wethouders Mr. J. P. Vaillant en Mr. F. M. Baron van der Duijn, bij besluit van den Heer Burgemeester van 6 September 1872, ingevolge art. 2 van gezegde verordening, bij vernieuwingrespectivelijk tot Voorzitter en plaatsvervangend Voorzitter werden aangewezen, zoodat dit collegie geene verandering heeft ondergaan. Evenmin hadden er mutatiën plaats in het personeel der ambtenaren. Het strekt het Burgerlijk Armbestuur tot genoegen, zijne mededeelingen te mogen aanvangen met de vermeldingdat de toestand van het armwezen der Gemeente bij voortduring gunstig mag genoemd wordenwaarvan inzonderheid de uitkomsten van het afgeloopen jaar de blijken gevenen in de hierna volgende bijzonderheden zullen aangewezen worden. Naar den gewonen vorm voor het verslag aangenomenvestigt het Burgerlijk Armbestuur de aandacht op het volgende. Bij de eerste uitdeeling, in Januarij 1872, wees de lijst der bedeelden een cijfer aan van 434 gezinnen, uitmakende 941 personen, destijds gezamenlijk bedeeld met ƒ276.45 in geld en 682 brooden ’s weeks, benevens 238 portiën spijs daags, eene

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1872 | | pagina 292