verleend was, reeds in de maand Jannarij te overlijdenzoodat
die onderstand kon worden ingetrokken. De drie overigen zijn
als vrijboeren gevestigd en veroorzaken alzoo aan het Armbe
stuur geene kosten. Daarenboven werden nog voor zijne rekening
in die stichting verpleegd drie bij hunne kinderen inwonende
bejaarde personen, alsmede vijf kinderen, waarvan een ont
slagen als in staat om zelf in zijn onderhoud te voorzien.
Tevens zag het Armbestuur zich, op voorstel van Commis
sarissen der Maatschappij, verpligt, om de toelage ten behoeve
der vier in vorige verslagen genoemde personen voort te zetten
welke ondersteuningen echter bij minder invaliditeit der ouders
of meerdere werkvatbaarheid der tot het gezin behoorende
kinderen, van tijd tot tijd verminderd worden.
De in beide vorige verslagen bedoelde vrijwillig verpleegde
in een der bedelaarsgestichten werd op 6 Julij 1872, op zijn
verzoek ontslagen en bleef tot nog toe buiten laste van het
Armbestuur.
Ter zake van deze ondersteuning en verpleging werd in
1872 aan de Maatschappij van Weldadigheid betaald 845.27J
tegenover 1013.25^ in 1871, en aan het Rijk ƒ66.96.
Tot de mededeeling overgaande van hetgeen betrekking heeft
tot het verleunen van geneeskundigen onderstand brengt het
Burgerlijk Armbestuur in herinnering, dat aan den Heer J. S.
van der Noorda, op diens verzoek, bij Raadsbesluit van 16
April 1862, een eervol ontslag werd verleend als gemeente-
heelkundigeen in diens plaatsbij Raadsbesluit van 14 Mei
daaraanvolgende, is benoemd de Heer L. van Dorsten.
Met opzigt tot de verdere bijzonderheden betreffende de ver
strekking van dezen onderstand, vestigt het Burgerlijk Armbe
stuur de aandacht op den hier volgenden staat