r 4 bij voorbeeld in een tijdvak van 10 jaren te zien tot stand brengen, bleef vruchteloos: het ontwerp werd, met behoud der beide bepalingen, tot wet verheven. 3°. Bij brief van 13 Junij 1872, n°. 17, werd, naar aanlei ding eener kort te voren plaats gehad hebbende ver duistering van eene aanzienlijke waarde aan bankpapier en juweelen op den spoortrein tusschen Amsterdam en den Moerdijkde aandacht van den Minister van Finan ciën gevestigd op de vele vermissingen, vooral in den laatsten tijd, bij de posterijen voorkomende; met drin gend verzoek dat hiertegen de noodige voorziening mogt worden genomen. Onder dagteekening van 19 Junij 1872, n°. 109, (afd. Posterijen) trachtte de Minister Let gewigt van den ge- pleegden diefstal van aan de brievenpost toevertrouwde waarde die bij een aan de verantwoordelijkheid maar eenigzins geëvenredigd toezigt onmogelijk zou zijn ge weest te verkleinendoor het bijbrengen van een aantal cijfers, ten betooge dat het postvervoer inderdaad niet zoo onveilig zijn zou. Toch eindigde dat antwoord met de mededeeling dat maatregelen werden beraamd e om eene /-herhaling van het gebeurde voor zooveel slechts mogelijk te voorkomen en het bevatte alzoo de'volledige erkentenis, dat het postvervoer nog in een staat van onveiligheid verkeerdedie het aanwenden van nieuwe middelen ter verbetering noodzakelijk maakte. De Kamer veroorloofde zichbij brief van 13 Augustus 1872, n°. 28, den Minister nader te doen opmerken dat, wanneer het brievenvervoer per spoor geschiedde onder toezigt van een beambte der posterijende be- rooving van het postpakket, gelijk die op den spoortrein tusschen Amsterdam en den' Moerdijk had plaats gevon den, onmogelijk zou zijn geweest. Dat vertoog werd wel niet regtstreeks beantwoord; maar is misschien niet zonder invloed gebleven op de, volgens de nieuwsbladen, van Regeringswege genomen

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1872 | | pagina 379