1
8°.
I
1’
i
Handelingen van den Gemeenteraad blz. 238 van 1872.
Na voorafgaande briefwisseling met den Heer Directeur
der Posterijen alhier, -wendde de Kamer zich bij adres van
16 December 1872, n°. 40, tot den Minister van Finan
ciën, met het verzoek dat, ter voorkoming van ongerief
en vertraagde verzending, aan het station van den Hol-
landschen spoor twee brievenbussen mogten worden ge
plaatst, met aanduiding waarheen de inhoud wordt ver
zonden: eene voor de rigting naar Amsterdam, de andere
voor de rigting naar Rotterdam', en dat beide worden
geligt vóór het vertrek van eiken trein, waarmede brie
ven worden vervoerd.
Bij beschikking van 30 December 1872n°. 109(afd.
Posterijen) antwoordde de Minister, dat het denkbeeld
om afzonderlijke bussen te doen plaatsen, voor de rig-
tingen naar Amsterdam en Rotterdamook in de practijk
aan te veel bedenking onderhevig isdoch dat ten aan
zien van ’sGravenhage de noodige orders zijn gesteld om
steedsvóór het vertrek van den treinde uit de stations-
7n. Bij brief van 16 December 1872, n°. 39, 1) werd aan
den Raad dezer Gemeente te kennen gegeven, dat de
Kamer ten hoogste is ingenomen met het plan van een
spoorweg, uitgaande van het station van den Rhijnspoor
naar Scheveningenzooals het in het adres van de direc-
rectie der Rhijnspoorwegmaatschappij van 21 Augustus
1872 aan het Gemeentebestuur is omschrevenwelk plan
ten doel heeft om Scheveningen te verbinden aan het
groot spoorwegnet; behoudens uitbreiding van dat plan
in dier voege, dat de spoorweg, behalve het Badhuis
ook Scheveningen aandoe en, in stede van slechts de
vier zomermaandenhet gansche jaar door aan de be
langen van den handel worde dienstbaar gemaakt.
Gelijktijdig werd den Raad verzocht om bij de te
voeren onderhandelingop dat belang voor Scheveningen
bedacht te zijn.