Bijlage M.
’s Gravenhage, 29 December 1873.
De Commissie van bijstand in het beheer van het Badhuis
te Scheveningen heeft de eer Uwe Vergadering, nopens den
staat der inrigting en den uitslag der exploitatie in het afge-
loopen badsaizoen het volgende verslag uit te brengen.
De Commissie moet tot haar leedwezen aanvangen met in
herinnering te brengen, dat de heer Knuyse de Met, haar
zeer geacht medelid, in den loop van het saizoen zich genoopt
heeft gezien, uithoofde zijner verzwakte gezondheid ontslag te
nemen. Zeer ongaarne heeft de Commissie - de medewerking
gemist van een mandie met de meeste belangstelling de
zaken van het Badhuis behartigde.
Voorts valt te vermelden dat door Burgemeester en Wet
houders op voorstel der Commissietot Directrice werd be
noemd de weduwe Diekcx met bijstand van haren voorzoon
de heer F. J. Schoor, en dat zij alle reden heeft loffelijk van
hen te getuigen. De directie is door hen met het meeste over
leg, naauwgezetheid en ijver en tot tevredenheid van logés en
bezoekers gevoerd.
Tot Secretaris der Commissie is, in overleg met Burgemeester
en Wethouders, niet weder een ambtenaar ter Gemeente-Seere-
tarie benoemd, maar is de heer M. T. van Paassciien aan
gesteld, die tot het houden van toezigt over den geregelden
gang der zaken het Badhuis heeft bewoond en in de vervulling
der hem opgedragen taak zijne beste pogingen heeft aangewend.