i. L Onder zulke omstandigheden was het einde van den afge- loopen jaarkring bijzonder treurig voor een groot aantal onzer medeingezetenendiein stede van hun kapitaal aan te wenden tot ondersteuning van nationale nijverheid of eigen onderne mingen, bij voorkeur in de verte eene onzekere bron van in komsten zoeken. Moge de treurige ondervinding van 1873 voor velen eene waarschuwende les zijn geweest! Het strekt ons tot eene bijzondere voldoening te mogen ver melden, dat, te midden van groote financiële rampen, de nij verheid en de handel slechts weinig te lijden hadden. De ge volgen zouden onberekenbaar geweest zijnindien niet de andere financiële huizen en credietinstellingen eene uitnemende veerkracht hadden ontwikkeld, toen de val van haren concurrent eene ware paniek en algemeen wantrouwen te weeg bragt. Een woord van hulde aan die huizen mag daarom in ons verslag niet misplaatst heeten. Zeer natuurlijk deed de val van een gevestigd huis met uitgebreide relatiën hier ter stede weder jongere ondernemingen van gelijken aard verrijzen die wij hopen dat tot algemeen nut zullen werkzaam zijn. Onze politieke omstandigheden waren evenmin gunstig. De oorlog met Atchin kost Nederland wel is waar nu nog slechts tal van menschenlevens en aanzienlijke sommen gelds, doch het einde daarvan laat zich ook thans misschien nog niet voorspellen. Op wetgevend gebied vertoonde zich, althans voor zooveel handel en nijverheid betreftgeenerlei leven. De billijkste eischen bleven onbevredigd. De regeling omtrent het oprigten van fabrieken, trafieken enz.; omtrent het gebruik der spoorwegen; de verbetering der Patentbelastingde afschaffing van de zeepbelasting - niets van dit alles kwam tot stand. Zal 1874 in dit opzigt een gelukkiger jaar zijn? Wij vreezen voor het antwoord, als wij op de teekenen des tijds letten en de Tweede Kamer zien vooftgaan met de verwerping van voor eenen handeldrijvenden Staat noodig en nuttig geoordeelde wetten. Wat meer in het bijzonder onze gemeente betreft, hare b. J

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1873 | | pagina 325