Art. 23. De toepassing van dit wetsartikel leverde in 1874
geenerlei bezwaar op.
Art. 22. Gedurende het jaar 1874 zijn 26 hulponderwijzers
van de laagste (eerst 5de, later 4de) klasse, 1 van de 2de
klasse, 8 hulponderwijzers en 1 hulponderwijzeres van de 1ste
klasse en 3 onderwijzeressen van de 2de klasse voor de hand
werken van nut aangesteld. 15 Hulponderwijzers zijn van de
4de tot de 3de, en 14 van de 3de tot de 2de klasse bevorderd
Bovendien zijn op de verschillende gemeentescholen plaats
vervangers van den hoofdonderwyzer aangewezen en 5 hulp
onderwijzers overgeplaatst. Aan 7 hulponderwijzers en 1 hulp
onderwijzeres werd eervolaan 1 hulponderwijzer ontslag
verleend.
voor de handwerken: 5 onderwijzeressen 1ste klasse, 5 onder
wijzeressen 2de klasse en 10 kweekelingen.
De Gemeenteraad had in zijne Vergadering van 3 Maart
1874 een nieuwe verordening omtrent het getal, den rang en
de bezoldiging dezer onderwijzers vastgesteld, waarvan de
grondslagen reeds in het vorig jaarverslag zijn medegedeeld.
Volgens deze verordening bedraagt het getal hulponderwijzers
en hulponderwijzeressen 104, zoodat er bij het einde van het
jaar nog enkele plaatsen open waren gebleven. Intusschen is
de aanzienlijke vermeerdering van het geheele aantaldat sedert
het einde van 1873 van 80 tot 101 is gestegen, zonder noemens-
waardige moeijelijkheid geschied. Een overtuigend bewijs, dat
bij eene behoorlijke bezoldiging en verdeeling van arbeid de
noodige werkkrachten nog wel voor het onderwijs beschikbaar
zijn.
Gedurende het openstaan van sommige hulponderwijzersplaatsen
is de tijdelijke waarneming daarvan nu en dan aan de oudere
kweekelingen opgedragen. Dit was echter uitzondering en in
de tweede helft van 1874 werden op de openbare scholen in
deze Gemeente de kweekelingen in den regel niet meer als
werkkracht gebruikt dan voor eigen opleiding noodig mag wor
den gerekend.