DE KOSTEN VAN HET ONDERWIJS. C. Het Bijzonder Onderwijs. De Plaatselijke Schoolcommissie kan hieromtrent evenmin als vroeger bijzonderheden mededeelen. Art. 37. Het bewijs, bij dit artikel der wet op het lager onderwijs bedoeld, is in 1874 uitgereikt aan: Het getal der op bijzondere scholen kosteloos en tegen be taling van schoolgeld onderwezen kinderen is op nevensgaande staten A en aangewezen. Daaruit blijktdat het getal dier leerlingen steeds in gelijke evenredigheid is gebleven tot het bevolkingscijfer in de Gemeente. Deze getallen leveren overigens ook dit jaar geene nieuwe gezigtspunten op; de vroegere ver houdingen bleven in de onderdeden vrij wel bestaan. Het getal der hulponderwijzers op de bijzondere scholen is, blijkens nevensgaanden staat l)vrij aanzienlijk toegenomen. Intusschen is de vooruitgang van het cijfer voor een deel te wijten aan meer volledige opgaven. De waarde van den voor uitgang kan derhalve niet met zekerheid worden bepaald. De statistische opgaven omtrent bijzondere scholen lijden meer dan eens aan onvolledigheidpersoonlijke bemoeijingen van het schooltoezigt kunnen daaraan meermalen te gemoet komen maar zijn tot het verkrijgen eener volledige statistiek onvol doende. Het ware wenschelijk dat meer volledige en stellige opgaven omtrent den toestand van het bijzonder onderwijsook wat de bezoldiging der leeraren betreft, verzameld konden worden. In 1874 werd de school van den heer J. van Ham in de Nieuwe Molstraat opgeheven. Daarentegen openden mejufvrouw M. A. J. Gampert eene nieuwe school in de Anna Paulowna- straat en mejufvrouw M. L. ScnarER eene op de Hooigracht. De school van den heer B. Nevmak op de Amsterdamsche Veerkade werd in het afgeloopen voorjaar overgedragen aan den heer J. A. M. van der Brugh. Ook gedurende het laatst verloopen jaar bleef het bijzonder onderwijs in allezins bevredigenden toestand verkeeren.

Gedigitaliseerde gedrukte materialen Haags Gemeentearchief

Jaarverslagen gemeente Den Haag | 1874 | | pagina 188