E
IV.
SCHEEPVAART.
Binnenlandsch.
a.
Aan het einde van 1874 waren er in deze Gemeente 64 vaar
tuigen metende boven de 10 scheepstonzijnde 2 meer dan in
het daaraan voorafgaande jaar. Daarvan behoorden er 22 te
Scheveningen te huisdie tijdens de steurharingvisscherij bijkans
uitsluitend op België varen en, als retourvracht, van tijd tot tijd
gietaarde voor de alhier gevestigde ijzergieterijen of matten
stoelen uit Mechelen medebrengen. Zoodra de verzending van
steurharing en gerookte bokking geëindigd iszoeken deze schip
pers hun bestaan elders. Enkele vaartuigenniet bestemd voor
de vaart op België, dienen als vletvaartuigen tusschen Scheve
ningen Rotterdam en Vlaardingentot vervoer van versche
gedroogde en gezouten visch en van haringnettennog andere
tot het aanvoeren en uitventen van brandstoffen.
Van de 42 vaartuigente ’s Gravenhage te huis behoorende
zijn er 5 uitsluitend voor het fabriekwezen in gebruik6 zijn
bewoonde liggers 2 worden gebezigd als liggers voor ammoniak-
water1 tot berging van koolde overigen behooren aan par
ticuliere schippers tot aanvoer van brandstoffenaardappelen fruit,
enz., of aan kramers, die de kermissen en jaarmarkten bezoeken.
In 1874 werd havengeld geheven van 42,419 vaartuigen
zijnde 1955 minder dan in het daaraan voorafgaande jaar. Die
vermindering moet hoofdzakelijk worden toegeschreven aan den
geringeren afvoer van zand voor de spoorwegwerken te Rotter
dam waarvan het terrein zijne voltooijing nadert.
Bij vernieuwing ontvingen wij klagten over het oponthoud
dat de scheepvaart voor de invordering van het havengeld onder
vindt, door het langdurig gesloten houden van de bruggen en
den boom, en over de ongelijkmatigheid van het havengeld, dat
van de inwonende schippers tot hooger bedrag wordt geheven
dan van de elders te huis behoorenden' Indien de tijd nog niet
daar is voor de afschaffing dezer improductieve belastingdan
mag toch voorzeker de wensch niet onbescheiden heetendat
hare invordering de scheepvaart zoo weinig mogelijk in hare
beweging belemmere.